vrijdag 26 augustus 2011

Nazaten van Karel de Grote I tot (1254)

1241 Randolph Henry Spencer Churchill is geboren op dinsdag 13 februari 1849 in Blenheim Palace, zoon van John Winston Spencer 7th Duke of Marlborough Churchill (zie 1240) en Frances Anne Emily lady Vane Stewart. Randolph is overleden op donderdag 24 januari 1895 in London (GB), 45 jaar oud.
Functie:
ging naar school in Oxford, Secretary of State voor India 1885-1886, Minister van Financiën 1886
Randolph trouwde met Jennie Jerome. Jennie is geboren op maandag 9 januari 1854 in Brooklyn. Jennie is overleden op dinsdag 28 juni 1921 in London (GB), 67 jaar oud.
Kind van Randolph en Jennie:
1 Winston Leonard Spencer Churchill, geboren op maandag 30 november 1874 in Blenheim Palace. Winston is overleden op zondag 24 januari 1965 in London, 90 jaar oud.
Notitie bij Winston: Hij was de Britse staatsman die als premier van 1939 tot 1945 Hitler weerstond en daarmee een beslissende rol in diens ondergang en de gealliëerde winst heeft gespeeld. Het lukte hem de Britse oorlogsinspanning op peil te krijgen en de VS tot steun daarbij te bewegen. Geen enkele Britse premier is ooit zo populair geweest als Churchill.

Churchill was een van de bekendste staatslieden van de 20e eeuw, was ook betrokken bij de Eerste Wereldoorlog en was enkele malen minister van Marine. Hij was tevens schrijver en ontving in 1953 de Nobelprijs voor de Literatuur voor zijn geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Als één van de weinige Europeanen was hij Amerikaans ere-staatsburger.

1874 - 1940
Sir Winston Churchill werd geboren in Blenheim Palace te Oxfordshire. Hij is een directe nakomeling van de in het Verenigd Koninkrijk beroemde John Churchill, de 1e hertog van Marlborough. Churchills vader was Lord Randolph Churchill, de derde zoon van de zevende hertog van Marlborough en in 1886 Minister van Financiën. Zijn moeder was Jennie Jerome, de dochter van de Amerikaanse miljonair Leonard Jerome. Churchill bezocht de Britse jongensschool Harrow, een iets minder bekende kostschool dan Eton College. Daarna vervolgde hij zijn opleiding aan de beroemde Koninklijke Militaire Academie te Sandhurst.

In 1895 ging Churchill als militair waarnemer naar Cuba waar hij met de Spaanse troepen meeging, die de guerrilla probeerden de kop in te drukken. Hij was niet alleen militair waarnemer; hij schreef opgetogen over zijn vuurdoop op zijn 21e verjaardag in de ’Graphic Review’ .

Als Tweede Luitenant, gestationeerd in Bombay India, vroeg en kreeg hij uiteindelijk een aanstelling bij de strijdmacht in het noordwesten. Dankzij ex-minnaars van zijn moeder waren enkele kranten bereid zijn verslagen te publiceren van het neerslaan van een Pathaanse opstand in 1897 aan de Noordwestgrens van Brits-Indië, dus in het huidige Afghaans-Pakistaanse grensgebied. Hij schreef reportages voor ’The Pioneer ’ en ’The Daily Telegraph’ . Zijn boek over deze campagne, ’The Story of the Malakand Field Force’ , verscheen op 14 maart 1898.

Op 2 september 1898 was hij te Omdurman, nabij Khartoem in Soedan deelnemer aan de laatste echte cavaleriecharge van het Britse leger. In een brief aan zijn moeder meldde Churchill dat hij zelf tenminste vijf en mogelijk zeven tegenstanders had gedood. Die cavaleriecharge was maar een side show van de Slag bij Omdurman: het leger van kalief Abdullahi, de opvolger van de Mahdi (1844-1885), werd hoofdzakelijk met mitrailleurs vanaf schepen op de Nijl uitgeschakeld. In oktober was Churchill terug in Engeland, waar hij begon aan zijn tweedelige werk ’The River War’ , dat het jaar daarop werd gepubliceerd. Op 5 mei 1899 nam Churchill ontslag uit het Britse Leger.

In de Tweede Boerenoorlog werkte Churchill als oorlogscorrespondent. Hij werd gevangengenomen door de Boeren die een hinderlaag hadden gelegd voor een Brits treinkonvooi. Hij slaagde er echter in te ontsnappen naar Lourenço Marques, het huidige Maputo, in de toenmalige Portugese kolonie Mozambique.

Eenmaal terug in het Verenigd Koninkrijk begon hij aan zijn carrière in de politiek. Van 1901 tot 1922[1] en van 1924 tot 1964 was hij lid van het Lagerhuis. In het begin was hij lid van de Conservative Party, maar omdat deze partij zich kantte tegen het principe van internationale vrijhandel, ging hij in 1904 over naar de Liberal Party. In de jaren 1906 tot 1910 heeft hij als lid van de regering de basis gelegd voor onder andere de werkeloosheidsverzekeringen, arbeidsbureaus, de onafhankelijkheid van Ierland en een forse beperking van de macht van het Hogerhuis (waarin geen gekozen vertegenwoordigers zitting hadden en hebben). Door onenigheid met de liberale premiers Asquith en Lloyd George keerde Churchill tijdens het interbellum terug naar de Conservatieven.

In 1910 werd Churchill Minister van Binnenlandse Zaken en dient hij een verzoek in om ongeveer 100.000 "geestelijk gedegenereerde" mensen te steriliseren en een paar duizend anderen te laten werken in op te richten staatskampen. Dit "om het Engelse ras te redden van deze zich voortplantende inferieuren."

In 1911 werd hij Minister van Marine (First Lord of the Admiralty). Hij zou dit blijven tot in de Eerste Wereldoorlog. In die functie was hij lid van de Committee of Imperial Defense die samen met mensen als Edward Grey betrokken was bij de voorbereiding van de Britse strijdkrachten op de dreigende oorlog in Europa. Churchill en de First Sea Lord (Chef staf) Prins Louis von Battenberg zorgden ervoor dat de reusachtige Britse vloot in de zomer van 1914 na oefeningen niet uiteen ging en zo bij het uitbreken van de oorlog ogenblikkelijk inzetbaar was. Hij speelde in die tijd een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de eerste Britse tank, de Mark I.

Churchill was in 1915 de bedenker van de rampzalige Gallipoli-landingen bij de Dardanellen, die bedoeld waren om de hoofdstad van Ottomaanse bondgenoot van Duitsland te veroveren en een bevoorradingsroute naar bondgenoot Rusland open te leggen. Voor het Britse Rijk vielen hierbij niet minder dan 250.000 doden, gewonden en vermisten te betreuren. (Voor het Ottomaanse Rijk was dit getal ongeveer even groot.) Dit bezorgde hem bij zijn critici de bijnaam "De slager van Gallipoli". Hij nam een groot deel van de verantwoordelijkheid op zich door af te treden als Minister van Marine, hoewel de hoofdschuldigen de plaatselijke bevelhebbers waren. Toen er spoedig daarna een regering gevormd werd die uit alle partijen bestond, werd Churchill Minister zonder Portefeuille (Chancellor of the Duchy of Lancaster). Churchill voelde zich daar niet op zijn plaats en nam al snel weer ontslag uit de regering en voegde zich bij het leger. Hij diende aan het Westelijk front, maar bleef lid van het Lagerhuis.

In 1917 werd hij Minister van Munitie. Toen de Eerste Wereldoorlog was afgelopen was hij ook Minister van Oorlog als Minister van Luchtvaart geweest. Hij stelde in 1919 voor om gifgas te gebruiken "als experiment tegen weerspannige Arabieren." In zijn ogen was het gebruik van chemische wapens slechts "de toepassing van de Westerse wetenschap op moderne oorlogsvoering." Ook was hij er voorstander van om in te grijpen in de Russische revolutie. Hij zag het als zijn persoonlijke queeste om het Bolsjewisme "te wurgen bij de geboorte". Hij werd Minister van Koloniën en was de ondertekenaar van het Engels-Ierse verdrag van 1921.

In oktober 1922 werd bij Churchill de blindedarm verwijderd. Toen hij na de operatie bijkwam, was de regering gevallen en waren verkiezingen uitgeschreven. Bij deze verkiezingen verloor hij zijn zetel (voor het kiesdistrict het Schotse Dundee). In 1924 kwam hij uit voor Epping, ten noorden van Londen, met Conservatieve steun en werd verkozen. Churchill werd benoemd tot Chancellor of the Exchequer, oftewel Minister van Financiën. In 1925 werd hij weer lid van de Conservatieve Partij.

Bij de verkiezingen van 1929 werden de Conservatieven verslagen. Door interne meningsverschillen werd Churchill geen leider van de partij. Toen de eerste Labour Premier Ramsay MacDonald een coalitie-regering vormde was er geen plaats voor Churchill, die toen zijn tijd maar besteedde aan schrijven. Na 1933 was hij één van de weinigen in zijn land die voorzagen dat de opkomst van nazi-Duitsland tot een nieuwe oorlog zou leiden, en pleitte voor een sterker leger. De slachtpartijen van de ’Great War’ lagen echter nog zo vers in het geheugen, dat men de realiteit niet onder ogen wenste te zien. Hij was een fel tegenstander van Neville Chamberlain’s ’appeasement’ politiek. Zijn positie als roepende in de woestijn werd nog erger toen hij partij koos voor Eduard VIII bij diens dramatische keuze voor een huwelijk met de gescheiden vrouw Wallis Simpson, wat Eduard de troon kostte.

In 1937 schreef Churchill het 70 jaar later opgedoken controversiële artikel ’How The Jews Can Combat Persecution’ dat een verbod kreeg op publicatie. Hierin nam hij de Joden onder meer kwalijk dat ze niet wilden integreren en te veel rente rekenden voor leningen (met gebruik van de term "Hebreeuwse bloedzuiger"), en dat ze daardoor hun vervolging zelf in de hand hebben gewerkt. Hij volgde hiermee de standpunten van de Engelse fascistische partij BUF, Oswald Mosley’s British Union of Fascists, die een jaar eerder was opgericht, en anti-semitische rellen leidde in de Londense Cable Street. Nochtans was Churchill zeker geen antisemiet en correspondeerde hij veel met Joodse en zionistische prominenten. In de periode dat Joachim von Ribbentrop de Duitse ambassadeur in Londen was, kwam het bij een diner tot een incident toen Churchill opmerkte dat "het stompzinnig was om mensen te beoordelen op basis van toevalligheden zoals geboorte".

De Tweede Wereldoorlog
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak werd Churchill benoemd als Minister van Marine (First Lord of the Admiralty). Toen Neville Chamberlain als premier aftrad werd hij opgevolgd door Churchill. Zijn vriend, vertrouweling en krantenmagnaat Max Aitken werd toezichthouder over de vliegtuigproductie.

Churchills toespraken waren een inspiratie voor het Britse volk. Zijn beroemde toespraak "I have nothing to offer but blood, toil, tears and sweat" (vertaling: "Ik heb niets anders te bieden dan bloed, hard werk, tranen en zweet") (13 mei 1940) was zijn eerste toespraak als Premier.

Kort voor de Battle of Britain sprak hij deze legendarische woorden tot het Britse volk: "We shall defend our island, whatever the cost may be, we shall fight on the beaches, we shall fight on the landing grounds, we shall fight in the fields and in the streets, we shall fight in the hills; we shall never surrender." (vertaling: "We zullen ons eiland verdedigen, wat het ook zal kosten, we zullen vechten op de stranden, We zullen vechten op de landingsplaatsen, we zullen vechten in de velden en op de straten, we zullen vechten in de heuvels. We zullen ons nooit overgeven.") Nadat het duidelijk werd dat de (lucht)slag om Engeland gewonnen was sprak hij in een toespraak de woorden:Never in the field of human conflict was so much owed by so many to so few (vertaling: "Nog nooit in de geschiedenis van de oorlogvoering hebben zovelen zoveel te danken gehad aan zo weinigen." Daarmee refereerde hij aan de piloten van het Britse Fighter Command, de Britse gevechtsvliegers.)


Door zijn persoonlijke vriendschap met de Amerikaanse President Franklin Roosevelt was het Verenigd Koninkrijk verzekerd van de aanvoer van goederen via de Atlantische Oceaan. Het Verenigd Koninkrijk stak zich voor deze goederen wel diep in de schulden. Om de financiële situatie niet al te zeer aan te tasten werd tussen het VK en VS de Lend Lease-constructie bedacht: het Amerikaanse leger kreeg vrij toegang tot het Verenigd Koninkrijk en haar koloniën om daar legerbases op te zetten.

Churchill richtte de SOE op, die operaties in vijandelijk gebied uitvoerde. De SOE viel onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van oorlog dat geleid werd door Hugh Dalton. Ook de commando’s werden opgericht. De meeste Special Forces in de wereld zijn georganiseerd naar het voorbeeld van deze commando’s.

Sommige van zijn militaire acties zijn controversieel. Tijdens de Grote Bengaalse Hongersnood van 1943 was Churchill op zijn best onverschillig, en er wordt gezegd dat hij er misschien (doordat hij niets deed) medeplichtig aan was. In Brits-Indië was echter de dreiging van de Japanse troepen nadat die Brits Birma ingenomen hadden steeds groter. Sommigen verwijten de Britten dat zij, doordat ze niets aan de hongersnoden deden, de tactiek van de verschroeide aarde toepasten. In 1943 besloot hij om Hamburg te bombarderen met vuurbommen, waarbij tenminste 48.000 burgers om het leven kwamen. Vervolgens huurde hij Britse wetenschappers in om voor een grotere Duitse stad "een andere weersvoorspelling te doen." Ook het bombardement op Dresden in februari 1945 was omstreden. Dresden was geen militair doelwit en tienduizenden burgers kwamen om. Churchill schreef later in zijn mémoires dat hij de illusie had dat Dresden "een communicatiecentrum voor het oostfront" vormde.

Churchill was ook één van de drijvende krachten achter de verdragen die de grenzen van de Europese en Aziatische landen van voor de Tweede Wereldoorlog veranderden. De grens tussen Noord-Korea en Zuid-Korea werd voorgesteld op de conferentie van Jalta, zoals ook de verwijdering van Japanse troepen uit dat gebied. Voorstellen voor de Europese grenzen werden pas gedaan in 1943 door Roosevelt en Churchill. De schikking was uiteindelijk te Potsdam door Churchill, Stalin en President Truman.

Een van de bovengenoemde schikkingen ging over de grens van Polen en de Sovjet-Unie de zogenoemde Curzon-lijn, en de grens tussen Polen en Duitsland de Oder-Neissegrens. Ondanks het feit dat Polen het eerste land was dat zich tegen Adolf Hitler verzette, werden de grenzen vastgesteld door de grote drie (het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie), zonder dat de Poolse regering hierin gekend werd. De Poolse soldaten voelden zich verraden.

Onderdeel van de uiteindelijke schikking was het overbrengen van Duitsers uit het betreffende gebied. De exacte getallen van de verplaatsingen van bevolkingsgroepen over de Duits-Poolse en Pools-Russische grenzen zijn moeilijk te bepalen, maar het waren vooral miljoenen Duitsers, die met geweld uit hun voormalige Ostgebiete werden verdreven. Churchill en zijn Minister van Buitenlandse Zaken Anthony Eden waren hier fel tegen, want zij voorzagen, dat het onttrekken van de oostelijke graangebieden aan Duitsland, in dat land binnen de kortste keren tot hongersnood zou leiden. De kwestie bleef echter liggen tot na de Engelse verkiezingen van 25 juli, die Churchill nog tijdens de Conferentie van Potsdam van het toneel deden verdwijnen, en zijn opvolgers waren niet tegen Stalin opgewassen. De Russen gingen ondertussen gewoon door met het verdrijven van de Duitse bevolking tot over de Oder en de oostelijke Neisse, en plaatsten de Engelsen en de Amerikanen aldus steeds meer voor een voldongen feit.

Hoewel Churchill een (zeer) belangrijke rol in de Tweede Wereldoorlog heeft gespeeld, heeft hij veel vijanden in zijn eigen land gemaakt. Onder andere zijn kritiek op de onafhankelijkheid voor Brits Indië - hij noemde Mahatma Gandhi een "opruiend advocaatje verkleed als fakir"- en op sociaal vooruitstrevende ideeën zoals openbare gezondheidszorg en beter onderwijs voor het volk, veroorzaakte veel onvrede, met name onder de veteranen uit de Tweede Wereldoorlog. In de verkiezingen die gehouden werden toen de oorlog was afgelopen, werden Churchill en zijn Conservatieve Partij met een groot verschil aan stemmen verslagen door Clement Attlee en diens Labour Party.



Ondanks het feit dat de verkiezingsnederlaag van Churchill onverwacht was, is de reactie van het Britse volk menselijk te noemen. Churchill was een grote oorlogsheld voor de Britten, maar zij wilden duidelijk na de zware oorlog met een schone lei herbeginnen. Daarom kozen ze een volledig nieuwe regering met een nieuwe premier aan het hoofd ervan.

Opmerkelijk was Churchill’s reactie op zijn verlies: "that’s democracy" sprak hij, daarmee aanduidend hoe de wisseling van de staatsmacht in een land hoort te verlopen. Zijn bitterheid bleek wel uit zijn weigering om in 1945 de zeer prestigieuze orde van de kousenband aan te nemen; "wanneer het Britse volk me de hiel heeft laten zien kan ik de kousenband niet aannemen". Churchill werd gedecoreerd met de "Order of Merit" en ontving talloze buitenlandse ordes, waaronder het grootkruis in de Orde van de Nederlandse Leeuw en het eredoctoraat van de Universiteit Leiden, dat hem in 1946 op voordracht van Prof. R.P. Cleveringa werd uitgereikt in de Pieterskerk in Leiden.

De tweede termijn
Nadat de Labour Party in 1951 verslagen was, werd Churchill opnieuw Premier. In 1953 werd hij Ridder in de Orde van de Kousenband (en werd daarna Sir Winston genoemd), ook kreeg hij de Nobelprijs voor de Literatuur voor zijn vele boeken over de Engelse en de wereldgeschiedenis. Een beroerte in juni 1953 had als gevolg dat hij aan zijn linkerkant tijdelijk verlamd raakte. De bevolking kreeg niet te horen dat de gezondheid van de premier erg slecht was. In 1955 legde Churchill zijn premierschap om gezondheidsredenen neer. Hij bleef nog wel hoofd van de Universiteit van Bristol. In 1956 kreeg hij van de stad Aken de Karelsprijs, voor zijn ideeën over een Verenigde Staten van Europa. In 1959 erfde hij de titel Father of the House, hij was het langstzittende parlementslid sinds 1924, hij zou dit blijven tot zijn afscheid van het Lagerhuis in 1964. Hierna ging de titel naar Richard Austen Butler.

Familie
Op 2 september 1908 trouwde Winston Churchill met Clementine Hozier (1885-1977), een beeldschone jongedame van zeer goede familie. Zij had echter geen fortuin of erfenis te verwachten.
Ze kregen vijf kinderen:

Sarah Millicent Hermione Churchill
Randolph Frederick Edward Churchill
Marigold Frances Churchill (overleed als kind)
Diana Churchill
Mary Churchill
Onder andere door Churchill’s "grand living" en door enorme verbouwingen aan hun Kentse buitenverblijf Chartwell, kende het gezin Churchill een chronisch geldtekort. Churchill lenigde dit doordat hij op semi-industrieel tempo artikels en boeken schreef, die in de VS en het VK tegen mooie vergoedingen per kopij werden gepubliceerd.

Clementines moeder was Lady (Henrietta) Blanche Ogilvy (1852-1925), de tweede vrouw van sir Henry Montague Hozier. De identiteit van haar vader is niet helemaal zeker, haar moeder had (zo wil het verhaal) nogal losse opvattingen over seksualiteit, en zou daarom later ook gescheiden zijn. Ze heeft altijd volgehouden dat Capt. William George "Bay" Middleton Clementines vader zou zijn, maar volgens de biografe van Churchill zou de zwager van Clementines moeder (Algernon Bertram Freeman-Mitford) de vader van Clementine zijn.

Churchills zoon en kleinzoon zijn beiden in zijn voetsporen gevolgd en werden lid van het parlement. Zijn jongste dochter, Lady Mary Soames, ontving ook de Orde van de Kousenband en daarmee werd een uniek moment geschapen in de geschiedenis van deze Orde: nog nooit eerder kregen een niet-Koninklijke vader en diens niet-Koninklijke zoon/dochter allebei deze Orde.


De laatste dagen
Op 15 januari 1965 kreeg Churchill een tweede beroerte en als gevolg daarvan was hij doodziek. Negen dagen later, op 24 januari 1965, stierf hij. Hij werd drie dagen opgebaard in de Westminster Hall. Churchill kreeg een staatsbegrafenis. De rouwdienst werd gehouden in de St Paul’s Cathedral. Toen zijn kist langzaam de Theems afvoer bogen de kranen en groetten hem op die manier voor de laatste keer.

Churchill werd begraven in het familiegraf op Saint Martin’s Churchyard, Bladon, vlakbij Woodstock, Oxfordshire, Engeland.

[bewerken] Churchill en de VS
Vanwege zijn Amerikaanse moeder was Churchill al vroeg in zijn carrière populair in de VS. Bij het uitbreken van de oorlog in Europa op 1 september 1939, zag hij de noodzaak tot het sluiten van een bondgenootschap met de VS als volkomen onvermijdelijk. Vanaf zijn aantreden als premier op 12 mei 1940 heeft hij onafgebroken geijverd voor het bevorderen van dit idee, waarbij hij op een gewillig oor kon rekenen bij president Roosevelt. Groot-Brittannië werd echter in de VS niet gewaardeerd zoals Churchill dat werd: zijn land gold daar, vooral in politieke kringen, als aanmatigend, reactionair, bedilzuchtig en arrogant. Churchill deed er alles aan om dat te veranderen en bracht het Lend-Lease Act uit maart 1941 tot stand, dat de Britten levering op krediet garandeerde van vrijwel alles waaraan zij uit de VS behoefte konden hebben. Op 7 december 1941 werd het pleit beslist door de Japanners: bij de aanval op Pearl Harbor werd de VS in één keer de Tweede Wereldoorlog ingetrokken, omdat Japan al in oorlog was met Engeland. Bovendien verklaarde nazi-Duitsland op 11 december de oorlog aan de VS vanwege het bondgenootschap tussen Tokio en Berlijn en omdat Duitsland zodoende de Amerikaanse bevoorradingsschepen op de Atlantische Oceaan kon aanvallen.

Na de oorlog was de omslag in de Amerikaanse waardering voor de Britten totaal: het land werd als moedig, vasthoudend en eerbaar gezien. De ontwikkeling van de NAVO was daar een logisch uitvloeisel van. Churchill werd benoemd tot Amerikaanse ereburger.

Churchill als schrijver
Churchill was een verwoed schrijver; hij heeft 38 titels verdeeld over 59 boeken (enkele titels beslaan meerdere delen) op zijn naam staan. Hij was een broodschrijver niet alleen omdat hij niet over een eigen vermogen beschikte, maar ook omdat aan het begin van de twintigste eeuw leden van het Lagerhuis geen bezoldiging kregen. Daarnaast was het een bewuste keuze om zijn naam te vestigen alvorens de politieke arena te betreden, wat na de dood van zijn vader (1895) een gloeiende ambitie was geworden. In zijn latere leven hield hij er een aristocratische levensstijl op na.

Zijn eerste boeken zijn gebaseerd op zijn ingezonden verslagen toen hij oorlogscorrespondent was; “The Story of the Malakand Field Force,” “The River War,” “London to Ladysmith via Pretoria” en “Ian Hamilton’s March.” Churchill’s boeken vonden gretig aftrek omdat zij voldeden aan de behoefte aan heldendaden van het Britse Rijk en hij kreeg menig compliment, zelfs van de toenmalige Kroonprins, de latere Koning Edward VII. In zijn Indiase periode heeft hij zijn enige roman “Savrola” geschreven, maar dit was geen succes.

Na zijn verkiezing in het Lagerhuis (1900) was zijn eerste schrijversambitie om de eer van zijn vader, een groot politicus die roemloos aan zijn einde was gekomen, te herstellen met een tweedelige biografie “Lord Randolph Churchill” die hem veel lof opleverde. Daarnaast schreef Churchill in die periode enkele politieke pamfletten “Mr. Brodrick’s Army,” “For Free Trade,” “Liberalism and the Social Problem” en “The People’s Rights” waarin hij zijn politieke standpunten kon verwoorden voor en na zijn verandering van politieke partij.

Toen hij in de regering werd opgenomen stokte zijn schrijfproductie, uiteraard vanwege het totale beslag dat de verantwoordelijkheid van regeringsgezag op hem legde, maar ook door het praktische feit dat deze functies wel betaald werden. Als Minister van Binnenlandse Zaken in 1910 en Minister van Marine in de Eerste Wereldoorlog, als Lagerhuislid in de loopgraven en als Minister van Materieel, Minister van Oorlog en Minister van Koloniën in de nadagen ervan verzamelde hij het materiaal voor zijn eerste monumentale werk “The World Crisis.” Dit werd in 4 titels (5 boeken) tussen 1923 en 1929 gepubliceerd en wordt beschouwd als één van de standaardwerken over de ’Great War’, zoals de Eerste Wereldoorlog toen heette. Van één titel werd in 1927 de eerste Nederlandse vertaling gemaakt, een overdruk “Drie Jaar Wereldbrand 1916-1918” van in De Telegraaf en De Courant het Nieuws van den Dag verschenen artikelen.

Deze titels werden snel verkocht, vlot herdrukt en leverden hem veel geld op; zijn buitenhuis Chartwell in Kent werd in 1922 met het voorschot op "The World Crisis" bekostigd. In 1929 leidden twee zaken tot een hernieuwde verhoogde schrijfproductie. Ten eerste verloor Churchill zijn kabinetszetel als Minister van Financiën en had hij dus geen vast inkomen meer. Daarnaast had hij via zijn goede Amerikaanse vriend Bernard Baruch veel geld belegd op de beurs in Amerika. Na de crash van oktober 1929 was een groot deel van zijn vermogen als sneeuw voor de zon verdwenen en was hij genoodzaakt om zijn toen reeds kostbare levensstijl te bekostigen met opbrengsten uit zijn schrijfarbeid.

In die tijd had Churchill zijn schrijfwijze inmiddels aangepast en maakte hij gebruik van stenografen om zijn gedicteerde schrijfmonologen vast te leggen die hij vervolgens corrigeerde. Dit, samen met zijn victoriaanse, aristocratische opvoeding, verklaart zijn gedragen stijl en archaïsche woordkeus. In de jaren dertig ontstond een klein schrijffabriekje in Chartwell met secretaresses en onderzoeksassistenten, allen om de schrijfproductie op peil te houden, niet alleen van boeken, maar ook van talloze (betaalde) artikelen in kranten en tijdschriften.

Zo verscheen het vierde deel “The Aftermath” van zijn geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog nog in 1929, “My Early Life” (Mijn Jonge Jaren, Allert de Lange, 1947) in 1930, dat als een jongensboek leest, een verkorte en gereviseerde “The World Crisis 1911-1918 Abridged and Revised” van de eerste drie titels ook in 1930, een addendum aan “The World Crisis” getiteld “The Eastern Front” in 1931 over de oorlog aan het oostfront tussen Rusland en de Dubbelmonarchie Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, “India,” in 1931, een politiek pamflet dat hem in latere jaren zou worden nagedragen als aartsimperialist en “Thoughts and Adventures,” in 1932, een bundel van essays die eerder in verschillende kranten en tijdschriften waren gepubliceerd.

Veel tijd en moeite stak hij in zijn derde grote vierdelige werk “Marlborough: His Life and Times” [Ned. uitgave: "Marlborough: Zijn Leven en Zijn Tijd", Kroonder, 1947] dat tussen 1933 en 1938 verscheen, over zijn voorvader John Churchill, de eerste Hertog van Marlborough, die zijn titel en zijn kasteel Blenheim als beloning voor zijn overwinningen in de Spaanse Successieoorlog verkreeg.

Zo verscheen “Great Contemporaries” [Groote Tijdgenooten, Universum Editie, 1937] een serie biografische schetsen van uiteenlopende figuren als Joseph Chamberlain, Paul von Hindenburg, Lawrence of Arabia, Maarschalk Foch, Leon Trotski, Hitler en Franklin Roosevelt. In de edities die tijdens de Tweede Wereldoorlog verschenen werden de essays over Savinkov, Trotski (nu Stalin een bondgenoot was) en Roosevelt (idem) geschrapt. Andere titels zijn “Arms and the Covenant” en “Step by Step 1936-1939”. De laatste is een bundeling van ruim tachtig reeds eerder in kranten verschenen artikelen over de toestand in de wereld en die een schitterend tijdsbeeld geven over de dramatische internationale ontwikkelingen en de actuele mening hierover van Churchill die op dat moment in politiek isolement verkeerde. Ook in dit werk werden in de drukken die tijdens de Tweede Wereldoorlog verschenen enkele artikelen geschrapt die kritisch waren ten opzichte van de Sovjet-Unie.

Tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog verschenen bundelingen van zijn redevoeringen “Into Battle,” “The Unrelenting Struggle,” “The End of the Beginning,” “Onwards to Victory,” The Dawn of Liberation,” “Victory” en “Secret Session Speeches.” Tevens verscheen in 1945 een samenvatting hiervan “War Speeches 1940-1945” [Oorlogsredevoeringen, Cassell, 1945], waarvan de Nederlandse vertaling eerder dan de Engelse editie werd uitgegeven.

Vanaf 1948 verscheen zijn vierde grote werk “The Second World War” [Memoires over de Tweede Wereldoorlog, Elsevier, 1948-1954], waarvoor hij, naast al zijn andere literaire prestaties, in 1953 de Nobelprijs voor de Literatuur ontving. Dit was zeker niet zijn beste werk, mede omdat hij hierin zijn eigen rol in de wereldpolitiek en in de oorlogsstrategie groter voorstelde dan zij in werkelijkheid was en omdat hij selectief was in zijn weergave van de feiten. Onder andere over het feit dat men de Duitse Enigma-code was gebroken wilde Churchill de Sovjet-Unie niet wijzer wilde maken dan zij al was.

Tussen 1947 en 1961 verschenen nog de bundelingen van zijn redevoeringen van na de Tweede Wereldoorlog, met daarin zijn beroemde Fultonspeech, waarin hij de term “IJzeren Gordijn” lanceerde en zich profileerde als voorvechter van Europese eenwording, in “The Sinews of Peace,” “Europe Unite", ”In the Balance,” “Stemming the Tide” en “The Unwritten Alliance.” In de periode tussen zijn twee premierschappen vond hij tijd om een kort niemendalletje over zijn favoriete hobby schilderen te schrijven onder de titel “Painting as a Pastime.”

Na zijn aftreden als Eerste Minister in 1955 ten faveure van Anthony Eden ondernam hij geen grote schrijfactiviteiten meer. Zijn laatste literaire inspanning was het afronden en redigeren van zijn vijfde en laatste grote vierdelige werk “History of the English Speaking Peoples” [Ned. uitgave: "Geschiedenis van de Engels Sprekende Volken", Elsevier, 1956-1958] dat hij in de jaren dertig al was begonnen en bijna had geklaard toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak en hij door Neville Chamberlain in de regering als Minister van Marine werd opgenomen.

Niet alleen zal Winston Spencer Churchill blijven voortleven als een groot staatsman, die met zijn inspirerende redevoeringen in staat was zijn land samen te brengen om zich desnoods alleen teweer te stellen tegen Nazi-Duitsland, maar ook als een groot schrijver, wiens boeken tot op de dag van vandaag worden herdrukt.

Bekende uitspraken
"Ik begrijp die ophef over het gebruik van gas niet. Ik ben een groot voorstander van het gebruik van gifgas tegen onbeschaafde stammen."
"Alle belangrijke zaken zijn eenvoudig en veel kunnen worden uitgedrukt in een enkel woord: vrijheid, rechtvaardigheid, eer, plicht, genade, hoop."
"Men zal mij nooit horen beweren dat de Amerikaanse indianen en de zwarten in Australië een groot onrecht is aangedaan. Hun is absoluut geen onrecht aangedaan doordat een sterker ras, een hoogwaardiger ras, een intelligenter ras zoals u wilt, is gekomen om hun plaats in te nemen." (1937)
"Je hebt moed nodig om op te staan en te spreken; je hebt ook moed nodig om te zitten en luisteren."
"Zou ik een Italiaan zijn geweest, dan stond ik van het begin tot aan het einde geheel aan uw zijde in uw strijd tegen de bestiale lusten en passies van het leninisme." (brief aan Mussolini, 1927)
"Het beste argument tegen democratie is een conversatie van vijf minuten met een gemiddelde stemgerechtigde"
"Een hond in zijn hok heeft nog geen recht op dat hok, ook al ligt hij er al heel lang in. Dat recht hebben ze niet." (over de Palestijnen, 1937)
"Ik heb mijn woorden vaak moeten innemen [terugnemen] en heb dat in het algemeen als een voedzaam dieet ervaren."
"De inherente ondeugd van kapitalisme is de ongelijke verdeling van zegeningen, de inherente deugd van socialisme is de gelijke verdeling van ellende."
Nancy Astor: "Als ik uw vrouw was dan zou ik gif in uw koffie doen.". Churchill: "Nancy, als ik uw man was dan zou ik het opdrinken." (Deze uitspraak is apocrief)
"Democratie is de ergste manier van regeren, op alle andere manieren die al geprobeerd zijn na dan."
"Politiek is bijna even opwindend als oorlog, en even gevaarlijk. Tijdens een oorlog kan je maar één keer worden neergeschoten, maar in de politiek telkens opnieuw." (tegen een collega-journalist tijdens de oorlog in Soedan.)
"Ik zal duidelijk zijn: ik ben een zionist." (aan de Amerikaanse pers, 1954)
Toen Churchill op een bezoek aan de VS juist uit bad kwam en Roosevelt onverwacht de badkamer binnenkwam zei Churchill: "As you can see, Mr. President, I have nothing to conceal from you"[2] ("Zoals u kunt zien, meneer de President, heb ik niets voor u te verbergen".)
Functie:
premier van Engeland in de Tweede Wereldoorlog.

1242 Emilia Secunda Antwerpiana Van Nassau is geboren op zaterdag 9 december 1581 in Antwerpen, dochter van Willem (Willem de Zwijger) van Oranje (zie 1175) en Charlotte van Bourbon. Emilia is overleden op vrijdag 28 september 1657 in Burg Landsberg, 75 jaar oud.
Notitie bij Emilia: Emilia Antwerpiana trouwde met Frederik Casimir van Zweibrücken-Landsberg. Zij was het laatst overlevende kind van Willem van Oranje en stierf in 1657 op 75-jarige leeftijd.

Huwelijk
Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren:

* Frederik (1617-1617)
* Frederik Lodewijk (1619-1681) , gehuwd met Juliana Magdalena zu Rhein
* Karel Hendrik (1622-1623)
Emilia trouwde, 34 of 35 jaar oud, in 1616 met Frederik Casimir van Palts-Zweibrücken-Landsberg, 30 of 31 jaar oud. Frederik is geboren op maandag 10 juni 1585 in Zweibrücken. Frederik is overleden op zaterdag 30 september 1645 in Montigny-Montfort, 60 jaar oud.
Notitie bij Frederik: Hij was een zoon van Johan I van Palts-Zweibrücken en van Magdalena van Kleef.

Na de dood van zijn vader verdeelden de drie broers de erfenis. De oudste Johan erfde Palts-Zweibrücken, de tweede, Frederik Casimir, kreeg Landsberg, terwijl Kleeburg naar de jongste zoon Johan Casimir ging. Tijdens de Dertigjarige Oorlog vluchtte de familie naar Montfort bij Montigny-Montfort in Bourgondië. In 1616 huwde hij met Emilia Antwerpiana van Nassau (ook Amalie) (1581–1657), dochter van Willem I van Oranje

1243 Frederik Hendrik van Oranje is geboren op zondag 29 januari 1584 in Delft, zoon van Willem (Willem de Zwijger) van Oranje (zie 1175) en Louise de Coligny. Frederik is overleden op donderdag 14 maart 1647 in Den Haag, 63 jaar oud.
Notitie bij Frederik: Hij volgde in 1625 zijn halfbroer Maurits op als stadhouder. Als opperbevelhebber (kapitein-generaal) van het leger gaf hij, evenals Maurits, voorkeur aan het belegeren van steden boven veldslagen, aangezien de Spaanse infanterie nog altijd zeer geducht was. In de jaren ’30 van de 17e eeuw was die in de Zuidelijke Nederlanden zelfs sterker dan ooit. Vanwege zijn vele succesvolle belegeringen kreeg hij de bijnaam ’stedendwinger’.

Frederik Hendrik werd in 1602 benoemd tot legeraanvoerder. Tijdens het beleg van Grave (1602) was hij slechts 18 jaar en kreeg hij de troepen van de gewonde sir Francis Vere onder zijn bevel. Tijdens dit beleg wist Frederik Hendrik met zijn troepen een halve maan te veroveren. In 1606 slaagde hij erin het vestingstadje Bredevoort, dat belegerd werd door Du Terrail, te ontzetten.

Toen zijn broer Maurits van Oranje op 23 april 1625 overleed, werd Frederik Hendrik als zijn opvolger als stadhouder benoemd in Holland, Zeeland, Utrecht, Overijssel en Gelderland. Een jaar later begon hij met zijn neef Ernst Casimir, stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, een veldtocht tegen de Spaanse Nederlanden, en veroverde in dat jaar Oldenzaal. In 1627 won hij het Beleg van Groenlo (1627).
In 1628 wist de kaper Piet Hein bij de slag in de baai van Matanzas een Spaanse Zilvervloot te veroveren, waarmee hij een enorme schat voor de Republiek verwierf. Frederik Hendrik kon die goed gebruiken in zijn strijd. In 1629 belegerde hij ’s-Hertogenbosch, en met succes: de stadhouder wist de ’moerasdraak’ te veroveren.

Door zijn militaire genie, in het bijzonder zijn deskundigheid in belegeringen, slaagde hij erin het grondgebied van de Republiek verder uit te breiden naar het zuiden; een inval in Vlaanderen moest in 1631 afgeblazen worden, maar tijdens de veldtocht langs de Maas in 1632 viel Opper-Gelre in zijn handen door de inname van de steden Venlo en Roermond (bij Roermond sneuvelde Ernst Casimir echter). Vervolgens werd opgetrokken naar naar Maastricht. Een bestorming van de stad mislukte, maar na een beleg van zes weken maakte Frederik Hendrik zich in september 1632 toch meester van deze belangrijke stad.
Kort na deze overwinningen zou Frederik Hendrik overwogen hebben om Brussel aan te vallen, maar tot vaste plannen is het nooit gekomen en hij bleef tot november in Maastricht.

In 1635 raakten Frankrijk en Spanje weer met elkaar in oorlog, deze maal in het kader van de Dertigjarige Oorlog. Frederik Hendrik zag wel heil in een bondgenootschap met Frankrijk, en op 8 februari 1635 ondertekende hij met de Franse kardinaal Richelieu een verdrag in Parijs, waarbij werd afgesproken om na de overwinning op de Spanjaarden de Zuidelijke Nederlanden onderling te verdelen. De Republiek zou Brabant en Mechelen krijgen en Frankrijk de rest. Dat hield in dat Frankrijk het grootste deel van franstalig Vlaanderen zou krijgen; alleen het noorden van Vlaanderen, Antwerpen en (Staats-Vlaanderen) zou bij de Republiek komen. Frederik Hendrik kon dit verdrag echter niet verkopen aan zijn achterban; de calvinisten konden niet verkroppen dat in de door Frankrijk geannexeerde gebieden de protestanten hooguit binnenshuis hun godsdienst mochten belijden; de stad Amsterdam zag de grote concurrent Antwerpen liever in handen van een vijandelijke mogendheid, zodat die ook met militaire middelen bestreden kon worden; de ’Staten-partij’ van Adriaen Pauw zag ook geopolitieke risico’s: die zag de Zuidelijke Nederlanden liever als buffer in Spaanse handen, dan dat de Republiek aan het machtige Frankrijk zou komen te grenzen.

Frederik Hendrik zette toen maar zonder de Fransen zijn campagne voort. In 1636 veroverde hij in het oosten het strategisch belangrijke versterkte eiland in de Rijn, Schenkenschanz. In 1637 won hij het Vierde beleg van Breda, dat sindsdien in Staatse handen zou blijven. Hij verloor Venlo en Roermond echter weer aan de Spanjaarden.
Na Breda richtte hij zich op wat hij al jaren wenste: de herovering van de stad Antwerpen op de Spanjaarden, die in 1585 voor de Opstand verloren gegaan was. Maar toen zijn neef Willem van Nassau in zijn opdracht in 1638 een poging waagde, werd hij grondig verslagen in de Slag bij Kallo.
Deze tegenslag voor de Republiek probeerde Spanje onmiddellijk uit te buiten door een tweede ’Armada’ van zo’n 77 schepen te zenden. Door Maarten Tromp werd deze vloot in 1639 echter vernietigd in de Slag bij Duins, waarmee echter niet was voorkomen dat al een redelijk aantal troepen in Vlaanderen aan land was gezet. Dit markeerde een voorlopig hoogtepunt in de Nederlandse maritieme macht, waarna het accent weer verschoof naar de oorlog te land, waar de Spanjaarden hun krachten moesten verdelen tussen de strijd tegen de Republiek en in de Dertigjarige Oorlog vooral tegen Frankrijk. Langzaam terugkrabbelend concentreerde Frederik Hendrik zich op Zeeuws-Vlaanderen, waar hij Sas van Gent en Hulst veroverde. De blokkade van Antwerpen werd hierdoor versterkt.

In 1640 werd Frederik Hendrik na het overlijden van Hendrik Casimir I van Nassau-Dietz, die in 1632 zijn vader Ernst Casimir was opgevolgd, ook benoemd tot stadhouder van Groningen en Drenthe.

In 1646 deed hij nog een laatste poging om Antwerpen te herwinnen; hij sloeg het beleg voor de stad, maar slaagde er niet in haar te onderwerpen. Tijdens de laatste jaren van de Tachtigjarige Oorlog genoot Cornelis de Graeff zijn bijzonder vertrouwen bij de inmiddels aangevangen vredeonderhandelingen met Spanje.

Frederik Hendrik overleed op 63-jarige leeftijd in 1647, een jaar voordat de Vrede van Münster getekend werd; de onderhandelingen voor dat verdrag waren al vertraagd door zijn verslechterende gezondheid.

Toen Maurits in 1625 op sterven lag, was Frederik Hendrik nog altijd ongehuwd en stond evenals zijn halfbroer bekend als rokkenjager. Frederik Hendrik had bij de burgemeestersdochter Margaretha Catharina Bruyns een bastaardzoon: Frederik van Nassau. Deze werd de stamvader van de tak Nassau-Zuylestein. Omdat Maurits altijd ongehuwd was gebleven, zette hij Frederik Hendrik ter wille van de voortzetting van de dynastie onder druk om te trouwen. Zou hij niet trouwen, dan zou hij niet de erfgenaam worden van Maurits. De Duitse Amalia van Solms, die als hofdame met de ’winterkoning’ Frederik V van de Palts in 1620 mee naar Den Haag was gevlucht, kwam in beeld. Frederik Hendrik en Amalia trouwden op 4 april 1625. Anders dan Maurits ontwikkelden Frederik Hendrik en Amalia een hofhouding met koninklijke allure, waarbij Den Haag steeds meer het karakter van hofstad kreeg en de heerschappij van de Oranjes de pretenties van een monarchale dynastie aannam. De oudste zoon van Frederik Hendrik en Amalia, Willem II, kon zelfs met een Engelse prinses trouwen, Maria Stuart. Amalia legde een juwelenverzameling aan en Frederik Hendrik liet tal van paleizen en verblijven bouwen of verbouwen: in Den Haag het Paleis Noordeinde en het Huis ten Bosch, in Rijswijk het Huis ter Nieuburch (dat niet meer bestaat), in Honselersdijk (in het Westland) een buitenverblijf en in de Betuwe het kasteel van Buren. Ook schilderijen, waarvan er in de Republiek toen zoveel werden gemaakt, werden verzameld.

Paleizen
Verschillende paleizen in Nederland zijn in Frederiks opdracht gebouwd en verbouwd; onder andere liet hij Huis ten Bosch, Huis ter Nieuburch en Huis Honselaarsdijk bouwen, ook verbouwde hij paleis Noordeinde. Frederik Hendrik was, dankzij aanmoediging van zijn secretaris Constantijn Huygens, een kunstverzamelaar. In 1634 bestond de stadhouderlijke kunstcollectie uit zo’n honderd schilderijen, waaronder een Rembrandt en een Rubens. In Huis ten Bosch is de Oranjezaal aan Frederik Hendrik opgedragen. Een wandschildering, getiteld Frederik Hendrik de Triomfator, laat de stadhouder zien als overwinnaar van zijn vijanden.

Frederik Hendrik en Amalia streefden ernaar om te worden opgenomen in de familie van Europese vorstenhuizen. Zij hadden het tij mee, want gedurende het bewind van de prins steeg de Nederlandse welvaart explosief. Het prinselijk paar wist voor zijn kinderen voorname huwelijken te sluiten. De erfprins huwde Maria Stuart, dochter van koning Karel I van Engeland, en Louise Henriëtte werd erfprinses van Brandenburg. Albertine Agnes huwde een Friese Nassau. Via haar stamt het huis Oranje-Nassau af van Willem van Oranje.

Na zijn dood werd zijn zoon Willem II benoemd tot stadhouder.
Heerlijkheid:
prins van Oranje
Frederik trouwde met Amalia Augusta van Solms. Amalia is geboren op zaterdag 31 augustus 1602 in Braunfels. Amalia is overleden op zondag 8 september 1675 in Den Haag, 73 jaar oud.
Notitie bij Amalia: Amalia van Solms-Braunfels werd op 31 augustus 1602 geboren als dochter van Johan Albrecht I van Solms-Braunfels (de oudste zoon van Elisabeth van Nassau, een zuster van Willem van Oranje) en Agnes van Sayn-Wittgenstein. Haar jeugd bracht zij door op het slot Braunfels aan de Lahn.

Op 18-jarige leeftijd kwam zij als hofdame van Elizabeth Stuart, echtgenote van Frederik V van de Palts, de ’winterkoning’ van Bohemen (en neef van de stadhouder), naar Den Haag. Hier leerde zij Frederik Hendrik kennen, wiens achternicht zij was. Zij trad op 4 april 1625 met hem in het huwelijk. Frederiks halfbroer Maurits had dit op zijn sterfbed aan hem gevraagd.

Toen Frederik Hendrik na het overlijden van zijn broer prins Maurits stadhouder werd, wist hij zijn invloed op het beleid sterk uit te breiden. Hiermee groeide ook de invloed van Amalia.

Onder Frederik Hendrik en Amalia nam het ceremonieel in het Haagse hofleven aanzienlijk toe. De bouw van een aantal paleizen, waaronder het huis Honselaarsdijk, het paleis te Rijswijk, het Huis ten Bosch en aanzienlijke verbouwingen aan het Oude Hof in het Noordeinde, het kasteel van Buren en het Hof van Solms in Oirschot, volgden. Amalia was de stuwende kracht achter het huwelijk van haar oudste dochter Louise Henriëtte met de keurvorst van Brandenburg en haar zoon Willem II met Maria Stuart. Na de dood van haar zoon nam zij de voogdij van haar kleinzoon Willem III op zich.

Na het overlijden van haar echtgenoot stond in 1649 Filips IV van Spanje het grondgebied van Turnhout aan haar af.

Uit hun huwelijk werden negen kinderen geboren, van wie vier de volwassen leeftijd niet bereikten:

Willem II van Oranje (27 mei 1626 — 6 november 1650) (stadhouder) gehuwd met Maria Stuart
Louise Henriëtte van Nassau (7 december 1627 — 18 juni 1667), gehuwd met keurvorst Frederik Willem I van Brandenburg
Henriëtte Amalia van Nassau (26 oktober 1628 — december 1628)
Elisabeth van Nassau (4 augustus 1630 — 4 augustus 1630)
Isabella Charlotte van Nassau (28 april 1632 — april 1642)
Albertine Agnes van Nassau (9 april 1634 — 24 mei 1696). trouwde met Willem Frederik van Nassau-Dietz
Henriëtte Catharina van Nassau (10 februari 1637 — 3 november 1708), trouwde met Johan George II van Anhalt-Dessau
Hendrik Lodewijk van Nassau (30 november 1639 — 29 december 1639)
Maria van Nassau (5 september 1642 — 20 maart 1688), trouwde met Maurits van Simmern (was de zoon van Lodewijk Filips van de Palts en van Maria Eleonore van Brandenburg)
Heerlijkheid:
Gravin van Braunfels

1244 Jan (of Johan) VI de Oude van Nassau-Dillenburg is geboren op maandag 22 november 1535 in Wiesbaden, zoon van Willem I de Rijke van Nassau-Dillenburg (zie 1173) en Juliana Benedicta van Stolberg. Jan is overleden op zondag 8 oktober 1606 in Dillenburg, 70 jaar oud.
Notitie bij Jan: Jan van Nassau erfde in 1559 als oudste broer na Willem van Oranje de Nassause goederen van het geslacht Nassau in Duitsland, omdat zijn broer Willem (van Oranje) de nalatenschap van zijn neef René van Chalon erfde, namelijk het prinsdom Orange in Frankrijk en de bezittingen in de Nederlanden. Jan was evenals zijn andere broers Luthers opgevoed, maar ging in 1572 uit overtuiging over tot het Calvinisme. In 1577 was hij in de Nederlanden, en fungeerde hij korte tijd als stadhouder van Gelre. In 1579 vervulde hij een belangrijke rol bij de totstandkoming van de Unie van Utrecht. Een jaar later echter verliet hij de Nederlanden omdat hij zich niet kon vinden in de Fransgezinde politiek van zijn broer Willem. Hij keerde terug naar Slot Dillenburg.

Jan van Nassau kan worden gezien als de stamvader van het thans in Nederland regerende vorstenhuis. De afstamming verloopt via zijn zoon Ernst Casimir. Van de vijf zonen van Juliana van Stolberg en Willem de Rijke is hij de enige zoon die een natuurlijke dood is gestorven.

Jan was graaf van Nassau-Dillenburg en verkreeg in 1569 de titel van graaf van Siegen, Hadamar en Diez. In 1561 volgde de titel graaf van Beilstein. Hij heeft verschillende belangrijke functies vervuld. Hij miste echter wel de takt en de diplomatieke gaven van zijn broers Willem en Lodewijk.

Na zijn overlijden werd, krachtens zijn testament, Nassau verdeeld over zijn vijf dan nog levende zonen. Nassau viel dan uiteen in de graafschappen Nassau-Dillenburg (Willem Lodewijk), Nassau-Siegen (Jan), Nassau-Beilstein (George), Nassau-Dietz (Ernst-Casimir) en Nassau-Hadamar (Johan Lodewijk).
Jan trouwde met Elisabeth van Leuchtenberg. Elisabeth is geboren in maart 1537. Elisabeth is overleden op maandag 6 juli 1579 in Dillenburg, 42 jaar oud.
Kind van Jan en Elisabeth:
1 Ernst Casimir van Nassau-Dietz, geboren op dinsdag 22 december 1573 in Dillenburg. Volgt 1245.

1245 Ernst Casimir van Nassau-Dietz is geboren op dinsdag 22 december 1573 in Dillenburg, zoon van Jan (of Johan) VI de Oude van Nassau-Dillenburg (zie 1244) en Elisabeth van Leuchtenberg. Ernst is overleden op woensdag 2 juni 1632 in Roermond, 58 jaar oud.
Notitie bij Ernst: Toen na het overlijden van zijn vader diens graafschap Nassau werd verdeeld onder zijn vijf in leven zijnde zoons, volgde Ernst Casimir hem op als graaf van Nassau-Dietz.

Ernst Casimir was vooral bekend als een uitstekend militair leider tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Zo diende hij onder Maurits bij het beleg van onder andere de steden Lochem, Steenwijk en Oldenzaal, en onder Frederik Hendrik tijdens het Beleg van Grol en het Beleg van ’s-Hertogenbosch. Als stadhouder in Groningen stichtte hij in 1628 de vesting Nieuweschans. Door de bevolking van Friesland werd hij hoog gewaardeerd, hoewel hij weinig in Friesland aanwezig was. Als dank voor zijn militaire successen kreeg hij van de bevolking van Friesland de toezegging dat zijn zoon hem bij zijn dood kon opvolgen.

In juni 1632 overleed Ernst Casimir toen hij bij de inspectie van de loopgraven bij het Beleg van Roermond door een kogel werd getroffen. Hij werd als graaf van Nassau-Dietz opgevolgd door zijn zoon Hendrik Casimir I, die door de Staten van Friesland, Groningen en Drenthe ook tot stadhouder werd benoemd
Heerlijkheid:
graaf van Nassau-Dietz (1606 - 1632), stadhouder van Friesland (1620 - 1632), stadhouder van Groningen en Drenthe (1625 - 1632)
Ernst trouwde, 33 jaar oud, op vrijdag 8 juni 1607 met Sophia Hedwig van Brunswijk-Wolfenbüttel, 13 jaar oud. Sophia is geboren op zondag 20 februari 1594 in Wolfenbüttel. Sophia is overleden op donderdag 23 januari 1642 in Arnhem, 47 jaar oud.
Heerlijkheid:
gravin van Spiegelberg, gravin van Nassau-Dietz
Kinderen van Ernst en Sophia:
1 Hendrik Casimir I van Nassau-Dietz, geboren op zaterdag 21 januari 1612 in Arnhem. Hendrik is overleden op vrijdag 13 juli 1640 in Hulst (NL), 28 jaar oud. Hij is begraven in Leeuwarden.
Notitie bij Hendrik: Hij was opvolger van zijn vader Ernst Casimir, die sneuvelde bij de Beleg van Roermond.

Biografie
Tijdens het bewind van Hendrik Casimir ging het Friesland economisch voor de wind. Politiek had Hendrik Casimir weinig in te brengen: hij kreeg een beperkte instructie en was meer een bestuurlijk ambtenaar. Het wantrouwen tegen de stadhouder en de lokale machthebbers groeide naar aanleiding van de verdeling van de oorlogslasten.

In 1635 hadden negen Friese steden de door de stadhouder benoemde vroedschapsleden naar huis gestuurd. Zij wensten evenals Franeker en Leeuwarden een vrije raadsbestelling. De broer van de 17e historicus Lieuwe van Aitzema speelde een belangrijke rol als burgemeester van Dokkum. Op 5 november 1637 werden de zaken teruggedraaid, nadat de stadhouder had gedreigd Harlingen te bezetten. Enkel door militair ingrijpen en een interventie van de Raad van State in 1637 lukte het om in Friesland de gemoederen te bedaren. Vervolgens zijn voor iedere stad regeringsreglementen opgesteld, die in werking bleven tot 1748.

Hendrik Casimir was een kundig militair, maar trad nooit op de voorgrond. De stadhouder mocht van de Friese Staten niet op eigen gezag troepen verplaatsen. Hendrik Casimir was betrokken bij het Beleg van Breda (1637), samen met stadhouder Frederik Hendrik. Op 12 juli 1640 raakte hij gewond in Sint Jansteen bij de Slag bij Hulst. De volgende dag stierf hij aan zijn verwonding. Hendrik Casimir ligt begraven in Leeuwarden.

Hendrik Casimir was ongehuwd en had geen kinderen. Hij werd in Friesland opgevolgd door zijn broer Willem Frederik.
Heerlijkheid:
graaf van Nassau-Dietz en stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe vanaf 1632 tot zijn dood. Van 1620 tot 1640 landcommandeur van de Duitse Orde
2 Willem Frederik van Nassau-Dietz, geboren op woensdag 7 augustus 1613 in Arnhem. Volgt 1246.

1246 Willem Frederik van Nassau-Dietz is geboren op woensdag 7 augustus 1613 in Arnhem, zoon van Ernst Casimir van Nassau-Dietz (zie 1245) en Sophia Hedwig van Brunswijk-Wolfenbüttel. Willem is overleden op vrijdag 31 oktober 1664 in Leeuwarden, 51 jaar oud.
Notitie bij Willem: Willem Frederik studeerde in Leiden en Groningen en nam daarna dienst in het leger van Frederik Hendrik van Oranje. In 1640 nam hij deel aan de strijd om Hulst, waarbij zijn oudere broer Hendrik Casimir sneuvelde. Vervolgens ontstond een conflict met Frederik Hendrik van Oranje wie Hendrik Casimir zou opvolgen als stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe. Als opperbevelhebber van het leger weigert Frederik Hendrik dan ook om Willem Frederik tot veldmaarschalk te benoemen. Willem Frederik doet er alles aan om Frederik Hendriks vertrouwen te winnen. Uiteindelijk werd Willem Frederik stadhouder van Friesland en Frederik Hendrik van Groningen en Drenthe. Tegen die tijd was de Tachtigjarige Oorlog bijna ten einde. In 1650, na het overlijden van Frederik Hendrik en van zijn zoon en opvolger Willem II, werd hij alsnog stadhouder van Groningen en Drenthe. Zijn benoeming tot veldmaarschalk van de Republiek wordt enkele malen door de republikanse regentenpartij onder Johan de Witt en Cornelis de Graeff tegengehouden. In 1662 werd hij door de Staten van Friesland aan het hoofd van een klein expeditieleger gesteld dat de orde in de stad Groningen, waar problemen waren ontstaan rond Johan Schulenborgh, herstellen.

Bij het schoonmaken van zijn pistool kreeg hij een schot door zijn hoofd. Korte tijd daarna stierf hij.
Hij werd na zijn dood in 1664 opgevolgd door zijn zoon Hendrik Casimir II; de weduwe Albertine Agnes werd "regentes" voor haar zoon.

Dagboeken
Willem Frederik is ook bekend geworden vanwege zijn dagboeken die later teruggevonden zijn. Hierin schreef hij openhartig over emotionele onderwerpen als ziekte, lust, drankzucht, berouw en schuld. Tijdens ziektes en onpasselijkheden hield hij zorgvuldig zijn stoelgang en braakpartijen bij.

Na zo’n tien jaar vleien, gepaste aandacht geven, zich bemind maken bij Frederik Hendrik en diens echtgenote, de overbedillerige Amalia van Solms, moest Willem Frederik toezien hoe Louise Henriëtte werd uitgehuwelijkt aan de Grote Keurvorst van Brandenburg.
Heerlijkheid:
graaf van Nassau-Dietz (1640 - 1654), vorst van Nassau-Dietz (1654 - 1664), stadhouder van Friesland (1640 - 1664), stadhouder van Groningen en Drenthe (1650 - 1664), landcommandeur van de Duitse Orde (1641-1664),
Willem trouwde, 38 of 39 jaar oud, in 1652 met Albertine Agnes Van Nassau, 17 of 18 jaar oud. Albertine is geboren op zondag 9 april 1634 in Den Haag. Albertine is overleden op donderdag 24 mei 1696 in Oranjewoud, Friesland, 62 jaar oud.
Notitie bij Albertine: Via haar stamt het huidige Nederlandse koningshuis af van Willem van Oranje.
Na de dood van haar man Willem Frederik in 1664 werd ze in Friesland regentes voor haar zoon Hendrik Casimir II. Tijdens het regentschap moest Albertine Agnes in 1672 het hoofd bieden aan de aanvallen van Bernhard von Galen, de bisschop van Münster
Kinderen van Willem en Albertine:
1 Amalia van Nassau-Dietz, geboren in 1655. Volgt 1247.
2 Hendrik Casimir II van Nassau-Dietz, geboren op donderdag 18 januari 1657 in Den Haag. Volgt 1248.

1247 Amalia van Nassau-Dietz is geboren in 1655, dochter van Willem Frederik van Nassau-Dietz (zie 1246) en Albertine Agnes Van Nassau. Amalia is overleden in 1695, 39 of 40 jaar oud. Amalia trouwde met Johan Willem van Saksen-Eisenach. Zie 1114 voor persoonsgegevens van Johan.
Kind van Amalia en Johan: zie 1114.

1248 Hendrik Casimir II van Nassau-Dietz is geboren op donderdag 18 januari 1657 in Den Haag, zoon van Willem Frederik van Nassau-Dietz (zie 1246) en Albertine Agnes Van Nassau. Hendrik is overleden op zondag 25 maart 1696 in Leeuwarden, 39 jaar oud.
Notitie bij Hendrik: Hendrik Casimir volgde, aanvankelijk onder voogdijschap van zijn moeder, zijn vader na diens overlijden in 1664 op als stadhouder van Friesland en Groningen. In 1675 verklaarden de Staten van Friesland het stadhouderschap erfelijk voor het huis Nassau-Dietz. Hendrik Casimir II werd daardoor de eerste Friese erfstadhouder. Zoals zijn voorgangers werd hij officier in het leger van de Republiek, maar met zijn neef en opperbevelhebber Willem III van Oranje kon hij slecht overweg. In 1674 liep hij zelfs over naar de Fransen. Hij keerde terug in 1688 tijdens de Negenjarige Oorlog, en in 1689 werd hij tot derde veldmaarschalk in het Staatse leger benoemd. Toen hij na de dood van Waldeck, de eerste veldmaarschalk, in 1692 niet diens positie kreeg toebedeeld, voelde hij zich gepasseerd en nam in 1693 opnieuw ontslag.

Hij werd als stadhouder opgevolgd door zijn zoon Johan Willem Friso.
Heerlijkheid:
vorst van Nassau-Dietz en stadhouder van Friesland en Groningen (1664) - 1696), landcommandeur van de Duitse Orde (1693-1696)
Hendrik trouwde met Henriëtte Amalia Maria van Anhalt-Dessau. Henriëtte is geboren op maandag 16 augustus 1666 in Kleef. Henriëtte is overleden op donderdag 18 april 1726 in Oraniënstein, 59 jaar oud.
Notitie bij Henriëtte: Toen haar man in 1696 overleed werd ze regentes voor haar zoon, Johan Willem Friso.
In 1710 richtte Henriëtte Amalia de Orde van het Vertrouwen op.
Henriëtte Amalia van Anhalt-Dessau is overleden in 1726 op 59-jarige leeftijd en begraven in Dietz
Kinderen van Hendrik en Henriëtte:
1 Willem George Friso van Nassau-Dietz, geboren op zondag 24 juni 1685 in Leeuwarden. Willem is overleden op dinsdag 25 juni 1686 in Leeuwarden, 1 jaar oud.
2 Henriëtte Albertine van Nassau-Dietz, geboren op woensdag 24 juli 1686 in Leeuwarden. Henriëtte is overleden op maandag 21 januari 1754 in Slot Oranienstein (Diez), 67 jaar oud.
3 Johan Willem Friso van Nassau-Dietz, geboren op maandag 4 augustus 1687 in Dessau. Volgt 1249.
4 Sophia Hedwig van Nassau-Dietz, geboren op woensdag 8 maart 1690 in Leeuwarden. Volgt 1271.

1249 Johan Willem Friso van Nassau-Dietz is geboren op maandag 4 augustus 1687 in Dessau, zoon van Hendrik Casimir II van Nassau-Dietz (zie 1248) en Henriëtte Amalia Maria van Anhalt-Dessau. Johan is overleden op dinsdag 14 juli 1711 in Strijensas, 23 jaar oud. Hij is begraven in Grafkelder van de Friesche Nassau’s in de Grote of Jacobijnerkerk te Leeuwarden..
Notitie bij Johan: Hij was de zoon van Hendrik Casimir II van Nassau-Dietz en Henriëtte Amalia van Anhalt-Dessau. Bij het overlijden van zijn vader in 1696 werd hij vorst van Nassau-Dietz en tot stadhouder benoemd van de gewesten Friesland en Groningen. Zijn moeder trad op als regentes tot 1707. Toen nam Johan Willem Friso de functie van stadhouder van Friesland daadwerkelijk op zich, en in 1708, toen hij meerderjarig werd tevens het stadhouderschap van Groningen.

Als enige erfgenaam van zijn achterneef stadhouder Willem III, die in 1702 overleed, erfde hij de titel Prins van Oranje. Echter, direct na het openvallen van het testament, maakten ook de Fransman Frans Lodewijk van Bourbon-Conti en Willems neef Frederik I van Pruisen aanspraak op de titel Prins van Oranje. In 1711 werd besloten de erfeniskwestie in Den Haag te bespreken.

Johan Willem Friso nam als generaal deel aan de Spaanse Successieoorlog. Bij de slag bij Malplaquet op 11 september 1709, ontstond een misverstand tussen hem en de Britse commandant, Marlborough. Hierdoor verloren vele duizenden Nederlanders het leven in deze bloedige veldslag. De slag werd toch beslist in het voordeel van de geallieerden.

Het ongeluk bij de Moerdijk
Op 14 juli 1711 kwam Johan Willem Friso aan bij de Moerdijk nabij Strijensas. Hier wilde hij het Hollandsch Diep oversteken om zo naar Den Haag te kunnen, i.v.m. een bespreking met zijn rivaal, Frederik van Pruisen, over de erfenis van zijn achterneef koning-stadhouder Willem III. Het weer was goed, maar er bleek een flinke bui op komst. De prins liet zijn boot bij een groter vaartuig aanleggen. Om het zelf droog te houden, zal hij plaatsnemen in een klein vissersvaartuig waarop zijn koets verscheept staat. Als de boot bijna de overkant heeft bereikt, is de bui uitgebleven. De prins was inmiddels uit zijn koets gekomen. De schipper moest de zeilen nog even wenden en daarna kon het gezelschap aan land gaan. Echter, de zeilen weigeren en plots komt er een flinke windvlaag aanzetten. Deze vult het zeil en de boot kantelt over, schept water en kantelt. Alle opvarenden vallen overboord, en één (Du Tour) weet zich aan de portierkruk van de koets vast te klemmen. Prins Johan Willem Friso klemt zich weer aan hem vast, maar kan hem niet vasthouden als een golf hem meesleurt. De schipper zet tevergeefs reddingsacties op touw. Maar het kwaad was al geschied. De jonge prins was verdronken, evenals zijn kamerheer. De overige opvarenden konden wel worden gered.

Pas acht dagen na het ongeluk ziet een schipper het lijk van de prins drijven, op ongeveer dezelfde plek als het ongeluk. Op 25 februari 1712, ruim 7 maanden na zijn dood, werd Johan Willem Friso begraven in de Grafkelder van de Friesche Nassau’s in de Grote of Jacobijnerkerk te Leeuwarden.
Heerlijkheid:
Vorst van Nassau-Dietz (1696-1711), Prins van Oranje (1702-1711) en stadhouder van Friesland (1707-1711) en Groningen (1708-1711).
Johan trouwde met Maria Louise ’Maaike Meu’ van Hessen-Kassel. Maria is geboren op zaterdag 7 februari 1688 in Kassel. Maria is overleden op dinsdag 9 april 1765 in Leeuwarden, 77 jaar oud.
Notitie bij Maria: Zij was de moeder van stadhouder Willem IV en in die hoedanigheid van 1711 - 1731 regentes voor hem. Tevens was zij van 1759-1765 regentes voor haar minderjarige kleinzoon stadhouder Willem V
Maria Louise werd geboren in Kassel als dochter van Karel Lodewijk van Hessen-Kassel en Maria Anna van Koerland. Zij kwam uit een gezin van vijftien kinderen, tien broers en vijf zusters. Ze werd streng opgevoed.

Na diverse ontmoetingen met Johan Willem Friso van Nassau-Dietz besloot het paar te trouwen. Naar het schijnt was het bij de eerste ontmoeting al echte liefde. Johan Willem Friso reisde in 1709 naar Kassel om er zijn glorieuze intocht te doen. Maar hij heeft pech, midden in de stad breekt een wiel van zijn wagen, zodat hij niet vol pracht en praal bij zijn bruid kan voorrijden, maar te voet het paleis moet bereiken. Op 26 april 1709 vind te Kassel het huwelijk plaats.

Het paar gaat wonen in het stadhouderlijk hof van Leeuwarden. Haar echtgenoot is niet veel thuis doordat deze wegens oorlog op het slagveld moet verblijven.

Op 14 juli 1711 komt haar echtgenoot aan bij Moerdijk. Hij wil oversteken naar Den Haag om daar de erfenis van zijn verre neef, Koning-stadhouder Willem III te regelen. Echter, de boot slaat door een rukwind in het zeil om en Johan Willem Friso verdrinkt. Uit dit korte huwelijk was toch nog één kind geboren
Achtenveertig dagen na het overlijden van haar echtgenoot wordt nog een zoon geboren:

Willem IV Karel Hendrik Friso (1711-1751), gehuwd met Anna van Hannover (1709-1759).
Marie Louise nam tijdens de minderjarigheid van haar zoon het stadhouderschap van Friesland, Groningen en Drenthe waar als regentes. Ze richtte alles op de juiste opvoeding van haar kinderen, en in het bijzonder dat van haar zoon. Ze resideerde afwisselend te Leeuwarden en Groningen en paleis Soestdijk. Tijdens haar regentschap doet ze tevens verschillende aankopen: de ambachtsheerlijken van Soet en Birkt, van Baarn en Ter Eem komen bij de domeingronden. Bijgebouwen krijgen een andere bestemming, en de stallen worden verhuisd. Tevens liet zij in 1730 in Leeuwarden voor zichzelf het buitenverblijf Marienburg bouwen.

Middelbare leeftijd
In 1731 zat haar taak als regentes er op. Ze ging het Princessehof in de Leeuwarderse Grote Kerkstraat bewonen, een hof dat in 1731 was aangekocht. Maria Louise had een belangrijke porseleincollectie. Tegenwoordig is in het Princessehof het nationaal keramiekmuseum gevestigd.

In de jaren hierna vereenzaamde ze. Haar zoon was ontzettend druk, en bovendien was hij vaak in het verre Den Haag. Reizen naar Den Haag werden haar te vermoeiend om vaak te doen. Daarnaast kon zij bijzonder slecht overweg met haar schoondochter Anna van Hannover. Toen in 1747 Willem IV van Oranje-Nassau ook stadhouder van de andere gewesten van de Republiek werd verbleef hij permanent in Den Haag.

Regentes (1759-1765)
In oktober 1750 bezocht zij voor het laatst haar zoon op paleis het Loo. Het jaar daarop overleed haar zoon. Schoondochter Anna van Hannover overleed in 1759, waardoor haar kleinkinderen Carolina en de erfstadhouder Willem V als minderjarige wezen achterbleven. De ruim 70-jarige Maria Louise nam het regentschap over van haar schoondochter.

Haar gezondheid was in deze jaren al lange tijd zwak. Zij moest tijdens dit tweede regentschap samenwerken met de hertog van Brunswijk, die als voogd over haar kleinkinderen was aangesteld. Meermaals reisde zij van Leeuwarden naar Den Haag om op te komen voor de belangen van haar nageslacht. Een lichte beroerte deed haar de macht over de rechterhand verliezen.

Op palmpasen 1765 was ze nog aanwezig in de Grote Kerk van Leeuwarden, waarna ze bij het verlaten van de kerk zoveel mogelijk kerkganger nadrukkelijk goedendag knikt. Op paaszaterdag werd de oude Marie Louise ziek. Ze wilde niet hebben dat haar ziekte uitlekte, aangezien dan Pasen voor de mensen bedorven zou zijn. Op tweede paasdag, 9 april 1765 sliep zij moe in. Ze was 77 jaar oud. Enkele weken later werd ze bijgezet in de bovengrondse kapel van de Grafkelder van de Friesche Nassau’s in de Grote Kerk van Leeuwarden, 54 jaar nadat haar echtgenoot was overleden.

Marijke Meu
Door haar aardige karakter werd ze in Friesland heel populair. De bevolking gaf haar de koosnaam Maaike muoi (muoi is het Friese woord voor tante). Deze bijnaam leeft nu nog steeds voort. Tevens is het verhaal bekend dat ze in haar draagkoetsje vaak door de straten van Leeuwarden ging. Zij wierp dan steevast suikergoed naar de joelende straatjeugd
Kinderen van Johan en Maria:
1 Anna Charlotte Amalie van Nassau-Dietz, geboren op donderdag 23 oktober 1710 in Leeuwarden. Volgt 1250.
2 Willem Karel Hendrik Friso van Oranje- Nassau, geboren op dinsdag 1 september 1711 in Leeuwarden. Volgt 1251.

1250 Anna Charlotte Amalie van Nassau-Dietz is geboren op donderdag 23 oktober 1710 in Leeuwarden, dochter van Johan Willem Friso van Nassau-Dietz (zie 1249) en Maria Louise ’Maaike Meu’ van Hessen-Kassel. Anna is overleden op donderdag 18 september 1777 in Durlach, 66 jaar oud.
Notitie bij Anna: Amalie groeide op in Friesland en sprak daardoor onder andere Fries. Na haar huwelijk verhuisde ze naar Durlach.
Anna trouwde, 16 of 17 jaar oud, in 1727 met Frederik van Baden-Durlach, 23 of 24 jaar oud. Frederik is geboren op zondag 7 oktober 1703. Frederik is overleden op woensdag 26 maart 1732, 28 jaar oud.
Notitie bij Frederik: In 1727 trouwt hij met Amalia van Nassau-Dietz, en wordt vader van:

Karel Frederik van Baden (1728-1811)
Willem Lodewijk (1732-1788).

1251 Willem Karel Hendrik Friso van Oranje- Nassau is geboren op dinsdag 1 september 1711 in Leeuwarden, zoon van Johan Willem Friso van Nassau-Dietz (zie 1249) en Maria Louise ’Maaike Meu’ van Hessen-Kassel. Willem is overleden op vrijdag 22 oktober 1751 in Den Haag in Paleis Huis ten Bosch, 40 jaar oud.
Notitie bij Willem: Hij was de eerste erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Provinciën. Hij was voornaam, vredelievend en minzaam in zijn optreden, maar had te kampen met een zwakke gezondheid en een vergroeiing van zijn rug wat zijn politiek-bestuurlijke optreden meer en meer parten zou gaan spelen.

Jeugd
Willem Karel Hendrik Friso werd geboren in Leeuwarden als zoon van Johan Willem Friso van Nassau-Dietz en Maria Louise van Hessen-Kassel. De val van een paard, in 1717 in de tuin van de zomerresidentie, deed even voor zijn leven vrezen. Willem IV kreeg meer dan de gebruikelijke opvoeding van adellijke kinderen. De prins studeerde aan de Universiteit van Franeker en aan de Universiteit Utrecht. Willem IV sprak diverse talen (waaronder Fries) en was geïnteresseerd in geschiedenis; ook in de fouten van zijn voorgeslacht, zoals hij zijn hoogleraar meldde.

Zijn benoeming had veel voeten in de aarde: er waren kapers op de kust, en daarbij zijn de bronnen niet eensluidend; iedere auteur beweert wat anders.Aangenomen kan worden dat hij in november 1722 in Gelderland werd benoemd, maar voorlopig had hij daar alleen de titel en de toelage. In 1726 werd hem een plaats in de Raad van State geweigerd door de niet-stadhouderlijke provincies. De ontvangst van de prins drie jaar later in Den Haag was uitgesproken koel. Drenthe en Groningen zouden hem daarentegen in 1729 en Friesland in 1731 tot stadhouder benoemd hebben. Vanaf die tijd was hij in feite de hoogste ambtenaar van deze gewesten.

Huwelijk
Al in 1721 was er sprake van een huwelijk met Anna van Hannover. De Engelse ambassadeur William Cadogan, de eerste graaf Cadogan, die met Margaretha Cecilia Munter was getrouwd, speelde mogelijk een belangrijke rol. De onderhandelingen voor het huwelijk van Prinses Anna met de Nederlandse vorst zouden twaalf jaar duren. De oorzaak lag grotendeels op het internationale politieke vlak. Na de dood van Koning-Stadhouder William/Willem III, tijdens het Tweede Stadhouderloze Tijdperk, waren Pruisische en ook Engelse diplomaten en juristen druk doende om voor hun vorst aanspraak te maken op de begerenswaardige titel ’Prins van Oranje’, met alle hierbij behorende emolumenten en bezittingen. Toen de nalatenschap van stadhouder Willem III werd geregeld in een geheim verdrag, bekend als het (Traité de partage) en zowel Willem Karel Hendrik Friso als koning Frederik Willem I van Pruisen als Prins van Oranje werden erkend, maar de eerste de meeste bezittingen verkreeg - Willem deed afstand van Graafschap Lingen en Moers - en de tweede naar verluidt de meeste schulden, steeg zijn waarde aanzienlijk op de huwelijksmarkt. Op 21 oktober 1733 ging hij voor het Gerecht van Leeuwarden in ondertrouw. Het huwelijk dat gepland was in november 1733 werd uitgesteld, omdat de bemoeienissen van zijn toekomstige schoonvader George II met de Republiek niet op prijs werden gesteld. Willem werd, mede vanwege alle ophef, ziek en vertrok naar het kuuroord Bath. Eerst enkele maanden later was hij voldoende hersteld om in het huwelijk te treden.

Händel, die Anna en haar jongere zussen klavecimbel- en muziekles had gegeven, en haar als zijn beste leerling beschouwde, componeerde ter gelegenheid van het huwelijk zijn Serenata Il Parnasso in Festa (HWV 73), waarvoor delen uit Athalia (HWV 52) gebruikt zijn. Op 25 maart 1734 trouwde het paar in de Franse kapel van het Paleis van St. James. Händel componeerde hiervoor, op een tekst van Prinses Anna (naar twee psalmen), het anthem This is the day the Lord hath made (HWV 262).

In Amsterdam werd het paar op 8 mei 1734 met zó weinig animo ontvangen door burgemeester Lieve Geelvinck, dat het paar al na een half uur besloot om door te reizen naar Leeuwarden.

In Engeland was hij door de universiteit van Oxford met een ere-doctoraat bedacht en trad hij toe tot de vrijmetselarij. Bij zijn terugkeer in de Republiek ontstonden ook loges in Den Haag en Leeuwarden. Zo had hij een eigen hofloge "Antiqua Virtute et Fide" in Leeuwarden. Zijn kok Vincent la Chapelle was daarbij betrokken.

Als stadhouder
In 1740 brak opnieuw de Oostenrijkse Successieoorlog uit, waarin Oostenrijk en Frankrijk tegenover elkaar stonden. De Republiek koos in 1747 de kant van Oostenrijk, om zo een bufferzone tussen de Republiek en Frankrijk in stand te houden, waarop Franse troepen de zuidelijke Nederlanden binnenvielen. In enkele weken veroverden de troepen van Lodewijk XV de belangrijkste plaatsen in Zeeuws-Vlaanderen. In paniek werd de prins op 2 mei 1747 benoemd tot Captein-Generaal en Stadhouder van alle gewesten van de Republiek. Over zijn bevoegdheden kon Willem het na diverse pogingen tot ’promotie’ niet eens worden met de Staten-Generaal. Zij legden hem een instructie voor die overeenkwam met de Unie van Utrecht. Willem wilde alleen de eed afleggen op de instructie van zijn voorganger Willem III.

Op 11 mei 1747 deed de prins zijn intrede in Amsterdam. Ter begroeting waren niet alleen de burgemeesters, maar ook alle predikanten aanwezig. Wie geen oranje droeg liep de kans in de gracht gegooid te worden. Zelfs de paarden en ook de ossen op weg naar de slager waren ermee versierd. In november van datzelfde jaar volgde verheffing tot erfstadhouder van de Republiek, waarbij ook de opvolging in vrouwelijke lijn werd geregeld, want Willem IV had toen enkel een dochter. Hiermee kwam een eind aan het Tweede Stadhouderloze Tijdperk. De organisator was de porseleinverkoper Daniël Raap, een gematigd Doelist, die de Oranjegezinde bevolking mobiliseerde.

In 1748, enkele maanden na de geboorte van zijn zoon Willem Batavus, ontstond het Pachtersoproer. Raap, die zich verzette tegen de regenten - van oudsher tegenstanders van een rol van de Oranjes in het Nederlandse staatsbestel - overlegde diverse malen met de prins en zijn vrouw. In veel steden werden diverse burgemeesters en vroedschapsleden vervangen. Omstreden was zijn benoeming van de Groningse jonker Rudolf de Mepsche tot drost van Westerwolde.


Zijn belangrijkste raadgevers waren graaf Bentinck en Mattheus Lestevenon. In de nieuwe regeringsreglementen kreeg de erfstadhouder meer invloed op de benoemingen. Veel afgezette vroedschapsleden kregen echter na verloop van tijd hun zetel terug. Een besluit dat hem niet in dank is afgenomen; de positieve stemming onder de bevolking jegens de prins sloeg volledig om, volgens Lodewijk Ernst van Brunswijk-Lüneburg-Bevern in een brief aan zijn nicht Maria Theresia.

Willem kreeg te maken met een teruglopende economie. Een poging de handel op te beuren door het instellen van een vrijhaven, liep door tegenwerking van de admiraliteitscolleges op niets uit. De bankier Thomas Hope en de politiek econoom Isaac de Pinto beloonde hij met respectievelijk een functie in de WIC en VOC.

Willem IV stelde veel belang in een aanstelling van Lodewijk Ernst, hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel toen zijn gezondheid hem steeds meer parten speelde. Anna van Hannover nam de lopende zaken over. Willem IV stierf op 22 oktober 1751 in Den Haag na een kuur in Aken. De teraardebestelling vond plaats op 4 februari 1752 in de grafkelder van de Oranjes te Delft. De erfstadhouder werd opgevolgd door zijn dan drie jaar oude zoon. Anna van Hannover nam de landszaken waar tot 1759; Friesland benoemde haar schoonmoeder Marijke Meu, die de functie van regentes uitoefende tot 1765
Heerlijkheid:
prins van Oranje en graaf van Nassau-Dietz
Willem trouwde, 22 of 23 jaar oud, in 1734 in Londen met Anna (Anne, Princess Royal and Princess of Orange) van Hannover, 24 of 25 jaar oud. Anna is geboren op zaterdag 2 november 1709 in kasteel Herrenhausen bij Hannover. Anna is overleden op vrijdag 12 januari 1759 in Den Haag, 49 jaar oud.
Notitie bij Anna: Na de huwelijkssluiting in 1734 in Londen met Willem Carel Hendrik Friso, prins van Oranje, graaf van Nassau-Dietz etc. - de latere (erf)stadhouder Prins Willem IV - reisde zij met haar echtgenoot vanuit Londen over de Noordzee, vervolgens via Amsterdam per jacht over de Zuiderzee, om via Harlingen in Leeuwarden te belanden waar zij het onderkomen van vele generaties Friese stadhouders uit het huis Nassau-Dietz betrok: het Stadhouderlijke Hof (thans een hotel) vlakbij het oude stadhuis van de Friese hoofdstad.

Toen haar echtgenoot eerst tot stadhouder van Groningen, Drenthe, Gelderland en Friesland en in 1747 tot erfstadhouder en tot kapitein-generaal en admiraal van de Unie werd benoemd - dus van de gehele Republiek der Verenigde Provinciën - verhuisde de vorstelijke familie met vrijwel de gehele hofhouding (ca 120 personen) van Leeuwarden naar Den Haag, naar paleis Huis ten Bosch. De stadhouderlijke kwartieren aan het Binnenhof functioneerden als representatieve ambtswoning.
Kinderen van Willem en Anna:
1 Wilhelmina Carolina van Oranje- Nassau, geboren op donderdag 28 februari 1743 in Leeuwarden. Volgt 1252.
2 Anna Maria Catharina van Oranje-Nassau, geboren op dinsdag 15 november 1746 in Leeuwarden. Anna is overleden op donderdag 29 december 1746 in Leeuwarden, 1 maand oud.
3 Willem V Batavus van Oranje- Nassau, geboren op vrijdag 8 maart 1748 in ’s-Gravenhage. Volgt 1253.

1252 Wilhelmina Carolina van Oranje- Nassau is geboren op donderdag 28 februari 1743 in Leeuwarden, dochter van Willem Karel Hendrik Friso van Oranje- Nassau (zie 1251) en Anna (Anne, Princess Royal and Princess of Orange) van Hannover. Wilhelmina is overleden op maandag 5 maart 1787 in Kirchheimbolanden, 44 jaar oud.
Notitie bij Wilhelmina: Carolina was de oudere zuster van Willem Batavus van Oranje-Nassau, de latere stadhouder Willem V. Willem IV was reeds erfstadhouder en in 1747 werd bepaald dat het stadhouderschap ook in de vrouwelijke lijn kon worden doorgegeven. Daardoor had Carolina in theorie de mogelijkheid om zelf stadhouder te worden wanneer haar broer iets zou overkomen. Toen vader Willem IV in 1751 stierf, was Willem Batavus slechts drie jaar.

Op 5 maart 1760 trouwde Carolina met prins Karel Christiaan van Nassau-Weilburg. Het echtpaar vestigde zich in Den Haag, en liet er een paleisje bouwen (thans de Koninklijke Schouwburg).

Carolina was zeer muzikaal. In 1765 bezocht Wolfgang Amadeus Mozart Nederland. Zowel Wolfgang als zijn zuster Nannerl waren erg ziek, zodat het bezoek tot in 1766 duurde. Daarbij componeerde Mozart de nodige stukken en was hij getuige van de installatie van Willem V als stadhouder.

Carolina en Karl-Christiaan kregen 15 kinderen, van wie er twee in de koninklijke grafkelder in de Nieuwe Kerk in Delft begraven liggen. Hun zoon Frederik Willem van Nassau-Weilburg (1768-1816) zette de lijn voort, die uiteindelijk via een vrouwelijke lijn leidde tot Hendrik van Nassau-Weilburg, de huidige groothertog van Luxemburg. In de vrouwelijke lijn werd hun kleindochter Emma van Anhalt-Bernburg-Schaumburg-Hoym de grootmoeder van Emma van Waldeck-Pyrmont, koningin-gemalin der Nederlanden. De huidige koningin Beatrix stamt dus rechtstreeks van hen af. Ook de huidige Britse koningin Elizabeth II, Spaanse koning Juan Carlos en Zweedse koning Karel XVI Gustaaf stammen van Carolina af.

Nog in de grondwet van 1917 werd bepaald dat de erfgenamen van Carolina het koningschap van Nederland konden bekleden:

Artikel 15.
Bij ontstentenis van een opvolger, krachtens een der vier voorgaande artikelen tot de Kroon geregtigd, gaat deze over op de wettige mannelijke uit mannen gekomen nakomelingen van wijlen Prinses CAROLINA VAN ORANJE, zuster van wijlen Prins WILLEM DEN VIJFDE en gemalin van wijlen den Prins van Nassau-Weilburg, op gelijke wijze als in artikel 11 ten opzigte van de nakomelingen van wijlen Koning WILLEM FREDERIK, Prins van Oranje-Nassau, is bepaald.

Carolina stierf op 44-jarige leeftijd in Kirchheimbolanden.
Wilhelmina trouwde met Karel Christiaan van Nassau-Weilburg. Karel is geboren op zondag 16 januari 1735 in Weilburg. Karel is overleden op vrijdag 28 november 1788 in Münster-Dreissen, 53 jaar oud.
Notitie bij Karel: Hij volgde zijn vader in 1753 op en sloot in 1783 de Erbverein met Nassau-Saarbrücken, Nassau-Usingen en Nassau-Dietz (Oranje-Nassau) die de eenheid en onvervreemdbaarheid van Nassau en het eerstgeboorterecht erkende en bepaalde dat de verschillende linies bij uitsterven van een ervan elkaars ambten zouden erven (zoals na de dood van koning Willem III in Luxemburg zou gebeuren).

Op 5 maart 1760 huwde hij te Den Haag Carolina van Oranje-Nassau (1743-1787), zuster van Willem V. Aangezien zijn echtgenote in het geval van een minderjarig overlijden van Willem V in aanmerking kwam voor het stadhouderschap, vestigden zij zich in Den Haag aan het Korte Voorhout in een door Pieter de Swart ontworpen stadspaleis, de huidige Koninklijke Schouwburg. Nadat Willem V meerderjarig was geworden, resideerden Karel Christiaan en Carolina te Weilburg en Kirchheimbolanden.

Hij werd generaal der infanterie in Staatse dienst, gouverneur van Bergen op Zoom en gouverneur van Maastricht (1773-1784). In 1787 voerde hij vergeefs onderhandelingen met de patriotten.

In het jaar van zijn dood sloot hij een morganatisch huwelijk met Barbara Giessen von Kirchheim. Hij stierf in 1788 en werd opgevolgd door zijn oudste nog levende zoon Frederik Willem.

Uit zijn huwelijk met Carolina werden vijftien kinderen geboren:

George Willem Belgicus (1760-1762)
Willem Lodewijk Carel (1761-1770)
Augusta Maria Carolina (1764-1802)
Wilhelmina Louise (1765-1837), gehuwd met Hendrik XIII Reuss
Frederik Willem (1768-1816), gehuwd met Louise van Sayn-Hachenburg
Carolina Louise Frederica (1770-1828)
Karel Lodewijk (1772)
Karel Frederik Willem (1775-1807)
Amalia Charlotte Wilhelmina Louise (1776-1841), gehuwd met Victor II van Anhalt-Bernburg-Schaumburg-Hoym
Henriëtte (1780-1857)
vijf naamloze kinderen (1767, 1778, 1779, 1784 en 1785)
Heerlijkheid:
van 1753 tot 1788 vorst van Nassau-Weilburg

1253 Willem V Batavus van Oranje- Nassau is geboren op vrijdag 8 maart 1748 in ’s-Gravenhage, zoon van Willem Karel Hendrik Friso van Oranje- Nassau (zie 1251) en Anna (Anne, Princess Royal and Princess of Orange) van Hannover. Willem is overleden op woensdag 9 april 1806 in Brunswijk, 58 jaar oud.
Notitie bij Willem: Willem Batavus werd geboren in ’s-Gravenhage als zoon van Willem IV en Anna van Hannover. Hij werd opgevoed door zijn moeder en vanaf 1759 door Lodewijk Ernst van Brunswijk-Lüneburg-Bevern. In 1763 werd hij ernstig ziek, men vreesde voor zijn positie als opvolger. In 1766, meerderjarig geworden, trad hij evenwel aan als stadhouder. De 9-jarige Mozart was uitgenodigd en had een compositie voor de inhuldiging rond 11 maart geschreven (KV 32). Op 4 oktober 1767 huwde de prins in Berlijn met Wilhelmina van Pruisen, een nicht van Frederik de Grote, die in 1768 de stadhouderlijke familie bezocht op Het Loo.

Van Willem V wordt gezegd dat hij een goed geheugen had en goed van aard was, echter ook besluiteloos, legalistisch en detaillistisch. Hij was een stevige drinker, liep mank en miste waarschijnlijk een of twee voortanden, nadat hij van zijn paard was gevallen.

Willem V begon met voorstellen tot verkleining van de vroedschappen in de Friese steden Stavoren (1768), Workum (1772) en Bolsward (1773). De stadhouder beschikte over goede contacten ("premiers") in Friesland, onderdeel van het stadhouderlijk stelsel. Ook in Gelderland en Overijssel hadden kleine steden moeite om hun vroedschapszetels op te vullen en waren aanpassingen geweest. De voorstellen die willekeurig kunnen worden genoemd, omdat hij niet overal over dezelfde bevoegdheden en invloed beschikte, werden hem niet in dank afgenomen. Het probleem van de opvulling van vroedschapszetels speelde bovendien in steden met een aanzienlijke katholieke bevolking, zoals Haarlem, Arnhem, Nijmegen, Oldenzaal, ’s-Hertogenbosch, etc. Nog voor de patriottentijd in Bolsward, toen een klein stadje met 2600 inwoners, maar met een aanzienlijke katholieke bevolking (30%), ontstond in 1778 protest, waarop de stadhouder besloot het voorstel te laten rusten.

Op het Haagse Binnenhof werd tegenover het oorspronkelijke stadhouderlijk paleis (waarvan de Mauritstoren en aanpalende vertrekken als deel van het huidige gebouw van de Eerste Kamer der Staten-Generaal bewaard zijn gebleven) in 1777 voor Willem V een nieuw paleis gebouwd. Dit paleis is slechts korte tijd als residentie van de stadhouder in gebruik geweest. De balzaal van het paleis fungeerde vanaf 1796 als vergaderzaal van de Nationale Vergadering van de Bataafse Republiek. Van 1815 tot 1992 was deze zaal de vergaderzaal van de Tweede Kamer der Staten Generaal. De voormalige balzaal wordt nu de Oude Zaal genoemd.

De patriottentijd
In 1781 - de Republiek was in oorlog met de Engelsen, vanwege wapensmokkel naar de opstandige Verenigde Staten - kwam er steeds meer kritiek op het functioneren van Willem V, die beschuldigd werd van een affaire met freule Constantia van Lynden. Het pamflet “Aan het Volk van Nederland” waarin een aantal zaken op een rijtje waren gezet vond gretig aftrek. Willem V werd beschuldigd van heulen met de vijand: zijn oom George III, de koning van Engeland. In Overijssel had baron Joan Derk van der Capellen tot den Pol, de schrijver van het pamflet, zich uitgesproken voor steun aan de opstandige Verenigde Staten en voor versterking van de verwaarloosde vloot.

Van der Capellen tot den Pol was in 1778 als afgevaardigde uit de Provinciale Staten gezet, maar wist eind 1782 opnieuw een zetel te behalen. Tot zijn dood inspireerde de republikein Van der Capellen tot den Pol de patriotten. De Vierde Engels-Nederlandse Oorlog was desastreus verlopen, op de Slag bij de Doggersbank na, en al in 1783 is een wapenstilstand gesloten. Toen in 1784 bekend werd dat Lodewijk Ernst van Brunswijk-Lüneburg-Bevern de stadhouder in het geheim adviseerde, is die zaak door de patriotten in pamfletten uitgebuit. De hertog werd het land uitgezet, niet alleen vanwege zijn familiebanden met de keizer van Oostenrijk. De in het slop geraakte economie werd bedreigd toen Jozef II, en heer van de Zuidelijke Nederlanden, opening van de Schelde eiste. De Keteloorlog die daarop volgde was aanleiding voor de patriotten tot het oprichten van nog meer exercitiegenootschappen.

De patriotten stelden bij monde van Pieter Paulus inmiddels voor een raad in te stellen waarin ook zijn vrouw, die hem al sinds 1776 inzake politieke kwesties terzijde stond, zitting zou hebben. De besluiteloze prins liet niets van zich horen of voerde een beleid dat uitging van handhaving van de oude, gevestigde posities. In maart 1785 deed Willem Gerrit Dedel, raad bij de Admiraliteit van Amsterdam, een voorstel het recommendatierecht van de stadhouder af te schaffen. Begin september 1785, enkele dagen nadat het dragen van oranje verboden was, verloor Willem V zijn militaire positie in ’s Gravenhage. De stadhouder raakte in een steeds zwaardere crisis en dronk veel wijn. Een wanhopige Willem vertrok naar de grens bij Breda om de troepen te inspecteren. Het liefst had hij echter afstand gedaan en zich teruggetrokken op een van zijn Duitse bezittingen. Hij schreef: "Ik wenschte dat ik dood waere, dat mijn vader nimmer stadhouder was geworden. Ik voel ik ben daertoe niet bekwaem. ’t Hooft loopt mij om."

Twee weken later reisde Willem V af naar Friesland, zijn vrouw en de stadhouderlijke spruiten achterna, die al waren vertrokken om aanwezig te zijn bij het tweehonderdjarig bestaan van de Universiteit van Franeker. Onder de regenten en aristocraten sloeg de stemming om, velen kozen nu voor de stadhouder om het land van de ondergang te redden: de regeringsreglementen zouden in Friesland worden aangescherpt. Via Groningen trok de stadhouder naar het jachtverblijf Het Loo bij Apeldoorn.

Escalatie
De Amsterdamse burgemeester Joachim Rendorp legde op 1 februari 1786 de Staten van Holland een plan voor waarmee de terugkeer van de prins naar Den Haag weer mogelijk zou worden, maar het plan leed schipbreuk. De patriotten in de stad Utrecht gingen nu op 2 augustus 1786 over tot het zelf op democratische wijze benoemen van nieuwe vroedschapsleden, dat wil zeggen dan maar zonder de goedkeuring van de stadhouder. De prinsgezinde statenleden verlegden daarop de vergaderingen naar Amersfoort. Daarmee waren de Provinciale Staten van Utrecht opgedeeld. Op 27 augustus 1786 besloten de Staten van Holland met een krappe meerderheid (negen tegen tien stemmen) de prins definitief het commando over het Haags garnizoen te ontnemen. Begin september 1786 werd een poging gedaan om de patriotten een halt toe te roepen, want er dreigde een burgeroorlog te ontstaan. Hattem en Elburg, waar de 24-jarige H.W. Daendels het excercitiegenootschap aanvoerde en zijn benoeming in de vroedschap opeiste, werden enige dagen bezet door stadhouderlijke troepen. Enkele weken later werd het aan de exercitiegenootschappen en de vrijkorpsen in Gelderland en Friesland verboden petities in te dienen en elkaar steun te bieden. In november 1786 verhuisde de stadhouderlijke familie van Apeldoorn naar Nijmegen, om in geval van lijfelijke bedreiging over de grens naar Pruisen te kunnen vluchten.

Aanhouding bij Goejanverwellesluis
Begin mei 1787 is vanuit Amersfoort een poging gedaan Utrecht te heroveren. Er vielen enkele slachtoffers. o.a. bij Soestdijk. De prinses reisde enkele weken later "incognito" in twee koetsen met zestien paarden naar ’s-Gravenhage, maar werd tegengehouden langs de Vlist door leden van een exercitiegenootschap uit Gouda. Het gezelschap werd onder geleide naar Goejanverwellesluis gevoerd, in afwachting van een beslissing van de Staten van Holland. Prinses Wilhelmina moest dus onverrichter zake terugkeren naar Nijmegen. Na beklag bij haar broer, koning van Pruisen en pas aangetreden, kwam hij zijn zuster te hulp. Een Pruisisch leger van maar liefst 20.000 man viel bij Nijmegen binnen. De troepen van de Republiek onder de Rijngraaf van Salm verlieten Utrecht bij de nadering van dit leger, maar op 17 september reed de prins onder luide toejuichingen Utrecht binnen. Op donderdag 20 september 1787 kwam hij aan in Den Haag. Misschien is Prinsjesdag naar deze gebeurtenis vernoemd. Hersteld in de oude rechten nam Willem V, maar in het bijzonder zijn vrouw Wilhelmina, nu represailles tegen de patriotten. De patriotten, verbeurd verklaard van hun bezittingen en hun zetels in de vroedschap, vluchtten daarop naar Noord-Frankrijk waar zij zich schoolden in de idealen van de Franse Revolutie. Bovendien konden ze aanschouwen hoe het niet moest.

De vlucht naar Engeland
Bij aankomst van de Franse troepen onder Pichegru vluchtte Willem V op 18 januari 1795 naar Engeland. In Scheveningen lag de pink ’Johanna Hoogenraaddë’ van rederij Michel de Heijer klaar om hem mee te nemen. Over de Scheveningse weg reden achttien vrachtwagens met porselein, schilderijen, zilver, kunstvoorwerpen en kisten met goud naar het strand, om de vissersschepen te bevoorraden die de stadhouder zouden begeleiden. Op zondag 18 januari 1795 voeren de schepen naar Engeland; de stadhouder, met twee zwarte bedienden in zijn gevolg, was in ballingschap


De periode na 1795
De gevluchte stadhouder nam eerst voor enkele weken zijn intrek in Kew Palace (ook wel Dutch House genoemd). Vrijwel zijn eerste actie was de uitvaardiging van de brieven van Kew (7 februari 1795). Volgens sommigen gebeurde dat op advies van de Britse premier William Pitt. Alle Hollandse koloniale bezittingen werden nu onder Britse bescherming gesteld. Hij beval de bestuurders zich over te geven aan de Britten, waarna Britse militaire bezetting volgde. Dit leidde uiteraard tot grote woede van zijn tegenstanders in de Bataafse Republiek. Het latere Koninkrijk der Nederlanden kreeg na 1815 een aantal van de in 1795 onder Britse bescherming gestelde gebieden nooit meer terug. De Kaapprovincie, Nederlands Malakka en Ceylon bleven Brits koloniaal bezit; Java werd door de Britten met grote moeite weer teruggegeven, evenals Sumatra. Nadat Willem V deze brieven had uitgevaardigd namen de Fransen de privébezittingen van Willem in beslag. Zijn collectie dieren, waaronder de twee olifanten Hans en Parkie en enkele giraffen, werd afgevoerd naar Frankrijk.

Willem V verhuisde naar Hampton Court Palace. Toen hij samen met zijn zoon, de erfprins, in augustus 1799 een proclamatie uitvaardigde waarin de Nederlanders werden opgewekt steun te geven aan de Engels-Russische landing leidde dit tot grote verontwaardiging in de Bataafse Republiek. De militaire inval mislukte. Na 1801 trok Willem Batavus zich terug op zijn Duitse buitenplaats Oranienstein bij Dietz. Dit paleis was al ruim een eeuw in bezit van de Oranjes. In december van dat jaar schreef Willem V de brieven van Oranienstein, waarin hij de Bataafse Republiek als wettig erkende. Hiermee deed hij afstand van al zijn rechten als erfstadhouder en voldeed de stadhouder aan de door Napoleon Bonaparte gestelde voorwaarden voor het verkrijgen van een schadeloosstelling. De erfprins Willem Frederik aanvaardde van Napoleon de soevereiniteit over Fulda en Corvey als schadeloosstelling voor de in 1795 toegepaste verbeurdverklaringen in de Nederlanden. Willem V deed dat pas na lange aarzeling.

Tijdens zijn jaarlijkse bezoek aan zijn dochter Louise overleed Willem V in Brunswijk en werd daar begraven. Het stoffelijk overschot is op 28 april 1958 bijgezet in de Nieuwe Kerk (Delft). De voormalige koningin Wilhelmina weigerde aanwezig te zijn: achter zo’n "sufferd" die het land ontvluchtte wilde zij - naar eigen zeggen - niet aanlopen en de laatste groet brengen.
Heerlijkheid:
prins van Oranje, vorst van Nassau-Dietz, was erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Nederlanden.
Willem trouwde, 19 jaar oud, op zondag 4 oktober 1767 met Frederica Sophia Wilhelmina van Pruisen, 16 jaar oud. Frederica is geboren op zaterdag 7 augustus 1751 in Berlijn. Frederica is overleden op vrijdag 9 juni 1820 in Paleis Het Loo, 68 jaar oud.
Notitie bij Frederica: Prinses Wilhelmina was een dochter van prins August Willem van Pruisen, die de broer was van Frederik de Grote en hertogin Louise Amalia van Brunswijk-Wolfenbüttel. Al op zeer jonge leeftijd is zij om dynastieke redenen bij haar ouders weggehaald. Ze groeide op bij haar grootmoeder, Sophia Dorothea van Hannover, sinds 1740 de koningin-moeder. Ze werd verder opgevoed door haar tante, Elisabeth Christine van Brunswijk-Bevern, de kleurloze echtgenote van Frederik de Grote, die gescheiden van haar man leefde. Op 4 oktober 1767 trouwde de 16-jarige prinses in Berlijn met de 20-jarige prins. In 1768 bracht Frederik de Grote een bezoek aan het Loo. Voor de hoge gast waren een concert en een operavoorstelling georganiseerd. Frederik schreef aan zijn zus Wilhelmina dat het afschuwelijk was geweest.

Prinses Wilhelmina overtrof haar man in doortastendheid. Haar invloed op het beleid was dan ook niet gering. In mei 1781 liet de prinses vragen of de secretaris van Amsterdam Carel Wouter Visscher niet een manier wist om de hertog van Brunswijk weg te krijgen. De stadhouder werd kwaad toen twee Amsterdamse burgemeesters De Vrij Temminck, Joachim Rendorp en de stadssecretaris de stadhouder op 8 juni adviseerden niet langer naar zijn geheime raadgever te luisteren. Het voorstel behelsde ook de instelling van een adviesraad, maar de prins weigerde resoluut. Toen de hertog van Brunswijk, een broer van haar moeder, in mei 1782 was afgereisd naar ’s-Hertogenbosch nam haar invloed mogelijk toe.

De prins raakte steeds meer in moeilijkheden vanwege het stadhouderlijk stelsel, dat was gebaseerd op kuiperij en vriendjespolitiek. Frederik de Grote bood aan door middel van zijn gezant Friedrich Wilhelm von Thulemeier te bemiddelen. Van diverse kanten werd vervolgens gesuggereerd dat de koppige Willem V privileges zou moeten afstaan en dat de prinses meer invloed zou krijgen, o.a. door Pieter Paulus en Laurens Pieter van de Spiegel, die haar hadden gevraagd met de Patriotten in overleg treden. (Joan Cornelis van der Hoop was haar adviseur en correspondeerde ook jaren later nog met haar). De prins volhardde in zijn starheid en bleek wars van iedere concessie. In september 1785 werd Willem V gedwongen Den Haag te verlaten, toen daar rellen waren ontstaan. De stadhouder was ten einde raad en dreigde al zijn functies op te geven. Blijkbaar wist zij hem te overreden niet op te geven. Wilhelmina reisde met haar kinderen per boot naar Friesland om op tijd aanwezig te zijn bij de viering van het 200-jarig bestaan van de Hogeschool van Franeker, maar ook om steun te zoeken bij de Friese adel en gedeputeerden, die inmiddels ook konden constateren dat de zaak uit de hand dreigde te lopen. De stadhouder kwam twee weken later in Friesland aan.

Na een bezoek aan Groningen betrok de stadhouderlijke familie Het Loo bij Apeldoorn, maar ze verhuisde november 1786 naar Nijmegen. Onmiddellijk versterkte zij het contact met haar broer, Frederik Willem, die in augustus van dat jaar op de troon was gekomen. Haar echtgenoot was door alle verwikkelingen niet meer in staat correspondentie weg te werken. Ondanks dat bleef de prinses trouw achter haar man staan.

De aanhouding bij Goejanverwellesluis
Op een bijeenkomst in Amersfoort op vrijdag 22 juni 1787 had zij voorgesteld, dat haar aanwezigheid in Den Haag de minderheid in de Staten van Holland ertoe kon brengen hun moed bijeen te rapen de prins een opdracht te vertrekken tot herstel van de orde in de provincie. De stadhouder wilde er in eerste instantie niets van weten, maar na consultatie en actie van de Oranjegezinde Gijsbert Karel van Hogendorp, stemde hij toe. Op 28 juni 1787 trok de fiere prinses om 5.30 uur van Nijmegen naar Den Haag, misschien als provocatie, maar naar haar eigen zeggen om aan de heersende onenigheid een einde te maken. De prinses werd ’s middags om half vier bij Bonrepas aan de Vlist door enkele leden van het Goudse vrijcorps aangehouden,een gebeurtenis die bekendstaat als "de aanhouding bij de Goejanverwellesluis". De voorman van de Goudse patriotten Cornelis Johan de Lange was op de hoogte gebracht via de vriend van het kamermeisje van de prinses die schriftelijk haar verloofde haar komst had aangekondigd. Bovendien waren er paarden besteld in Tiel, Nieuwpoort en Haastrecht. Op paleis Huis Ten Bosch in Den Haag waren levensmiddelen besteld: het was duidelijk dat er hoog bezoek op komst was.

De aanhouding van Wilhelmina van Pruisen door de Commissie van Defensie te Woerden in 1787.
Ander licht op de aanhouding
Inleiding
De politieke tegenstelling tussen Oranjegezinden en patriotten in de Republiek leidde in 1787 tot een burgeroorlog. Terwijl de Oranjegezinden in de provincies Gelderland en Utrecht in de meerderheid waren, hadden de patriotten in het gewest Holland en de stad Utrecht de overhand. De patriotten richtten in juni 1787 een speciale commissie op om Holland in staat van verdediging te brengen. In dit artikel zullen de ideeën en de samenstelling van beide groeperingen niet aan de orde komen, maar zal de geschiedenis van de Hollandse Commissie van Defensie te Woerden en de aanhouding van Wilhelmina van Pruisen door deze Commissie centraal staan.(1)

De oprichting van de Commissie
In de tweede helft van de jaren tachtig van de achttiende eeuw maakten de patriotten zich meester van het bestuur in de provincie Holland. Zij probeerden de macht van Willem V te verzwakken door hem een aantal belangrijke functies te ontnemen. Zo verloor hij in 1785 naar aanleiding van het Oranjeoproer in ’s-Gravenhage het commando over het garnizoen aldaar. De prins reageerde hierop door met zijn gezin Den Haag te verlaten en zich met hen in Nijmegen te vestigen. Een jaar later werd hem door de Staten van Holland de functie van kapitein-generaal ontnomen naar aanleiding van de aanval van de Oranjegezinde troepen op de Gelderse stadjes Hattem en Elbrug.

In mei 1787 vond een gebeurtenis plaats in de provincie Utrecht, die voor de Hollandse patriotten aanleiding was om een speciale defensiecommissie op te richten. In opdracht van de Staten van Utrecht voerde het leger van generaal F.A. van Efferen in mei 1787 een aanval uit op de plaatsen Vreeswijk, Harmelen en Maarsen met de bedoeling de stad Utrecht van haar bondgenoot Holland te isoleren door de wegen naar Amsterdam en Den Haag te bezetten.(2) Deze aanval mislukte doordat de troepen van de stad Utrecht met steun van Hollandse soldaten erin slaagden de invallers te verjagen en had tot gevolg dat de vroedschap van Utrecht op 7 juni 1787 kolonel Frederik rijngraaf van Salm aanstelde tot generaal en bevelhebber van de troepen van de stad.(3) De Amsterdamse afgevaardigden in de vergadering van de Staten van Holland stelden voor om een commissie van defensie op te richten, die de provincie Holland en de stad Utrecht moest verdedigen tegen de in de provincies Utrecht en Gelderland gelegerde troepen van de stadhouder Willem V.(4) Op 12 juni 1787 nam de patriottische meerderheid in de Statenvergadering van Holland het voorstel voor het oprichten van een commissie van defensie aan. In deze commissie werden benoemd: Daniël J. Canter Camerlingh (1754-1816),(5) lid van de vroedschap van Haarlem en hoofd van het vrijcorps aldaar, Franciscus G. Blok (1749-1812), lid van de vroedschap van Leiden,(6) Martinus van Toulon (1736-1818), burgemeester en lid van de vroedschap van Gouda,(7) Cornelis van Foreest (1756-1825), lid van de vroedschap van Alkmaar (8) en Jan de Witt (1755-1809), lid van de vroedschap van Amsterdam.(9) Hendrik Costerus, zoon van de burgemeester van Woerden werd tot secretaris benoemd. De Commissie koos als standplaats Woerden uit en verbleef in het kasteel aldaar.

De troepen die door de provincie Holland betaald moesten worden, waren sinds 1786 in Woerden gelegerd. Zij stonden onder het bevel van de generaal-majoor A.van Rijssel.(10) Tevens werd in dat jaar op initiatief van de stadspensionarissen C.de Gijselaar uit Dordrecht, E. van Berckel uit Amsterdam en A. Zeebergh uit Haarlem getracht om uit de stedelijke vrijcorpsen een behoorlijk leger samen te stellen, dat aan de oost- en zuidgrens van Holland zou moeten worden gelegerd.(11)

De werkzaamheden van de Commissie
De taak van de Commissie was niet eenvoudig. Het leger was sterk verwaarloosd en veel militairen waren gedeserteerd.(12) Franciscus Blok, zoals gezegd lid van de Commissie, schreef dat de Commissie ter verdediging van de provincie slechts over 5500 man beschikte en dat de troepen half bewapend en "ongedresseerd" waren.(13) Om het tekort aan troepen op te vangen liet de Commissie een aantal inundaties voorbereiden, waaronder die in de Alblasserwaard en de omgeving rond Gorinchem en het gebied tussen Muiden en Naarden.(14) In augustus 1787 stelde de Amsterdamse patriot Balthasar Elias Abbema, lid van het Defensiewezen van de stad Amsterdam: "Het is buiten twijfel dat onze magt niet bestant is tegen die van de Prins, wanneer die door eenige duizenden buitenlandsche troupen ondersteund zoude worden. Dus hangt de zaak enkel hier van af, dat wij ons door het water beveiligen. Deze lijn van verdediging is precies dezelve als die in het jaar 1629, toen Prins Frederik Hendrik ’s-Hertogenbosch beleggende, tegen de Spaanschen".(15) In aller ijl wierf de Commissie troepen voor de bestaande compagnieën en werden nieuwe regimenten opgericht. Voor de verdediging op de rivieren stelde zij de Rotterdamse makelaar Nicolaas Montauban van Zwijndrecht aan tot commissaris, die in opdracht van de Commissie schepen aankocht en deze tot oorlogsschepen liet ombouwen.(16) Tevens fungeerde hij als intermediair tussen de commandanten van de oorlogsschepen en de Commissie te Woerden.(17) De schepen lagen op de rivieren voor de plaatsen IJsselmonde, Hellevoetsluis, Dordrecht, Vianen, het slot Loevestein en in de Zuiderzee. Voorts trad de Commissie op tegen Oranjegezinden die oranje bloemen (goudsbloemen) en linten droegen en trachtte de leden van vrijcorpsen tegen aanvallen van leden van Oranjesociëteiten te beschermen. Aanvoerders van Oranjeoproeren werden gearresteerd en voor het gerecht gebracht.(18)

De aanhouding van Wilhelmina van Pruisen
De aanhangers van Oranje wilden zich niet bij de situatie neerleggen. Zij vonden dat de stadhouder het zich niet langer kon permitteren in Gelderland te blijven. James Harris, de Engelse gezant, en Gijsbert Karel van Hogendorp, beiden raadslieden van Willem V, bereidden daarom de terugreis van de stadhouder naar Den Haag voor en hoopten hiermee zijn machtsherstel te bespoedigen. Willem V was echter niet bereid te gaan tenzij de Staten van Holland hem daartoe zouden uitnodigen.(19) Zijn echtgenote prinses Wilhelmina besloot toen om zelf naar Den Haag te gaan. Zij schreef later in een brief aan de raadpensionaris Pieter van Bleiswijk, dat het doel van haar reis was om mee te werken aan het herstel van de rust en vrede teneinde een burgeroorlog te voorkomen.(20) De reis werd goed voorbereid. Op 28 juni 1787 ging prinses Wilhelmina via Nijmegen, Tiel, Nieuwpoort en Schoonhoven op weg naar de vroegere residentie.(21)

Cornelis de Lange van Wijngaarden, schepen en lid van de vroedschap van Gouda en commandant van het vrijcorps van Gouda, was inmiddels door twee leden van dit genootschap op de hoogte gesteld van de voorgenomen reis van de Prinses. Vlak voor het schrijven van dit artikel verkreeg het Rijksarchief in Zuid-Holland een aanvulling op het archief van De Lange van Wijngaarden. In deze aanvulling op het archief bevindt zich een handgeschreven document getiteld "Anecdotes historiques et politiques" waarmee nu -bij mijn weten voor het eerst- kan worden aangetoond dat de patriotten op de hoogte waren gebracht van de komst van de prinses. In de "Anecdotes" schreef De Lange hierover dat enkele leden van de Oranjesociëteit te Haastrecht, die ingelicht waren over de reis, hun mond voorbijgepraat hadden: ... "mais la commission des états pour la défense de Hollande et la ville d’ Utrecht... ce n’est pas elle qui a découvert ni moi meme l’entreprise du voyage de la princesse. Ce sont les Orangistes Anson et Muscaput, bourgeois de Haastrecht, qui l’ont dévolé par imprudence a quelques citoyens patriotes".(22) Op verzoek van de Commissie van Defensie ging De Lange van Wijngaarden met zijn manschappen naar de Goejanverwellesluis, aangezien deze door desertie van troepen onbewaakt was. Hij schreef later: "Si j’avais refusé il est très possible que la Princesse aurait fait son chemin sans obstacle puisque’un autre officier qui aurait en la meme audace n’aurait peut etre pas été bien informé, de ce qui se passait."(23)

Voor de komst van de prinses waarschuwden enkele leden van het vrijcorps hem, dat er in Haastrecht vijftien paarden waren besteld. Dit aantal kon alleen voor een buitenlandse vorst of voor de stadhouder of zijn familie bestemd zijn. Het vrijcorps van Gouda kreeg de opdracht om naar Bonrepas te gaan en daar deze personen aan te houden en hun identiteit te achterhalen. Zo gebeurde het dat Wilhelmina met haar gevolg aan het riviertje de Vlist tussen Schoonhoven en Haastrecht werd aangehouden. Zij werd naar de vlakbij de Goejanverwellesluis gelegen boerderij van Adriaan Leeuwenhoek gebracht, waar De Lange van Wijngaarden, als commandant van het vrijcorps van Gouda, ingekwartierd was. Inmiddels was ook de Commissie van Defensie te Woerden ingelicht. In afwachting van de komst van de Commissie van Defensie bewaakte Daniël van Genderen met getrokken sabel het gezelschap .(24) Tijdens het eten en drinken ging deze Van Genderen bij het gezelschap aan tafel zitten. "Hij kende de vormen zo weinig, dat hij zich bij de Prinses neerzette; een vergrijp dat zij hem van harte vergaf, wel ziende dat het geen kwade kerel was".(25) ’s-Avonds arriveerde de Commissie van Defensie. Zij weigerde de Prinses doorgang te verlenen zonder goedkeuring van de Staten van Holland en stelde haar voor om de nacht op het kasteel van Woerden door te brengen. De Prinses besloot om de beslissing in Schoonhoven af te wachten, waarheen zij door twee leden van de Commissie werd begeleid. Bij het verlaten van de boerderij zei zij in het voorbijgaan tegen het commissielid Daniël Canter Camerlingh " Ik zal dit in uwe ogen doen druipen", waarop zij als antwoord kreeg: "daar zijt gij niet in staat toe mevrouw".(26) De volgende dag keerde zij naar Nijmegen terug en schreef haar broer, Frederik Willem II, koning van Pruisen, om hem over deze gebeurtenissen in te lichten.

De patriotten bleven op hun hoede en hielden er rekening mee, dat Wilhelmina nog eens een poging zou wagen om naar de voormalige residentie te reizen. Op 6 september 1787 meldde Daniël van Genderen vanuit Goejanverwellesluis, dat er een gerucht ging, dat de Prinses wederom in aantocht was. Zij zou dit maal bij Nieuwpoort voor een lijkkoets paarden besteld hebben en meende men, "onder het voorwendsel eener afgestorvenen naar Delft te brengen, eene doortogt zoude trachten te baanen".(27)

Het document "Anecdotes historiques et politiques" van de Lange van Wijngaarden werpt mijns inziens een nieuw licht op de reis en de aanhouding van Wilhelmina van Pruisen. Zoals gezegd schreef Cornelis de Lange dat men door onvoorzichtigheid van twee Oranjeaanhangers, van wie hij de namen kende, op de hoogte was gesteld van de reis van de prinses. Het is zeer aannemelijk dat zij met opzet deze informatie lieten uitlekken. Door bestelling van vijftien verse paarden bij Haastrecht gaven de Oranjegezinden tevens aan waar Wilhelmina de grens van Holland zou oversteken. Alleen een buitenlandse vorst of de stadhouder gebruikte zo’n groot aantal paarden. Zo zorgde de Oranjepartij dat de komst van de prinses niet onopgemerkt bleef.

Indien een incident met de patriotten was uitgebleven dan was zij naar ’s-Gravenhage doorgereisd in de hoop dat zij door haar komst een opstand van de aanhangers van Oranje tegen het patriottenbewind kon provoceren. Na haar aanhouding vond de prinses het ook niet noodzakelijk de beslissing van de Staten van Holland af te wachten en keerde de volgende dag naar Nijmegen terug. Zij had met de aanhouding door de patriotten haar doel bereikt. Door het incident bij de Goejanverwellesluis kon haar broer in Pruisen haar niet langer zijn hulp weigeren.

De komst van de Pruisen
Frederik Willem II, koning van Pruisen, beschouwde de aanhouding van zijn zuster als een belediging en eiste genoegdoening van de Staten van Holland. De Pruisische gezant F.W.von Thulemeier overhandigde op 9 september een ultimatum van zijn koning aan de Hollandse raadpensionaris Pieter van Bleiswijk.(28) Op 13 september trok een leger van 20.000 Pruisische soldaten onder aanvoering van K.W.F. hertog van Brunswijk (een neef van Lodewijk van Brunswijk "de dikke hertog") de Republiek binnen. Het rukte met drie colonnes tegelijk op en zij bereikte op 15 september reeds de eerste belangrijke vesting Vianen, die echter ontruimd bleek. Alleen vanaf het water ondervond men enige tegenstand van de patriotten. Op de rivier lag het fregatschip "De Waakzaamheid", dat door de Commissie van Defensie voor de verdediging van Vianen was aangekocht. Door de lage waterstand lag het vast, zodat het slechts onder één hoek op de naderende Pruisische troepen kon vuren. Om diezelfde reden was de inundatie daar eveneens mislukt.(29) Ook in Vreeswijk en Leerdam ondervonden de Pruisen weinig of geen tegenstand van de patriotten.

De verdediging door de patriotten
De voorbereidingen voor de verdediging door de Commissie van Defensie waren half september nog niet gereed. Veel inundaties waren nog niet uitgevoerd.
De rijngraaf Frederik van Salm deelde de Commissie mee, dat hij niet in staat was om de stad Utrecht te verdedigen. Daarom gaf de Commissie hem op 14 september het bevel om in uiterste nood de stad te verlaten en zijn troepen naar Holland terug te trekken. In de nacht van 15 op 16 september besloot hij reeds, met achterlating van munitie en geschut, om met zijn manschappen de stad te verlaten en naar Amsterdam te vluchten. Later schreef F.G.Blok dat de rijngraaf het bevel van de Commissie had gebruikt tot voorwendsel om de stad te verlaten. Door het vroegtijdig vertrek en de achterlating van munitie en geschut hadden de inwoners van Utrecht, die de munitie en geschut hadden bekostigd, veel schade geleden. De Pruisen konden zonder slag of stoot de stad binnentrekken. Volgens F.G. Blok, had de terugkeer van de stadhouder geenszins van die ontruiming afgehangen, maar was deze er alleen enige dagen door vervroegd.(30)

In de rest van het gewest Holland ging het met de verdediging niet veel beter. Kolonel A.Ph. van der Capellen, commandant te Gorinchem, meldde op 16 september aan de Commissie dat de situatie aldaar ellendig was, aangezien er niet een soldaat was, die een kanon kon bedienen.(31) Vlak voor de komst van de Pruisische troepen deed zich een incident voor op het oorlogsschip "De Spion", dat voor Loevestein lag. De commandant, Witte van Dam, werd door de luitenant-ter-zee, H.W. Smith, overgehaald om naar de stadhouder over te lopen en het schip naar de Gelderse wateren te varen. De tweede luitenant-ter-zee, P. van Aardenburg, wist dit echter op het laatste moment te voorkomen. De overlopers werden gearresteerd. Toen de Pruisen een week later dit gebied veroverden, werden Witte van Dam en H.W. Smit bevrijd en als helden geëerd. P.van Aardenburg werd gearresteerd en verbannen.(32)

Toen Daniël Canter Camerlingh en Martinus van Toulon, op 17 september in Woerden arriveerden van een reis uit Rotterdam, waar ze de manschappen op de oorlogsschepen de eed van trouw hadden afgenomen, bleken Jan de Witt, Cornelis van Foreest en Franciscus Blok, de andere leden van de Commissie, de dag daarvoor al naar Amsterdam te zijn gevlucht. Later schreef Van Toulon in zijn korte autobiografie dat zij Woerden heimelijk "als particuliere reizigers" hadden moeten verlaten, aangezien het volk vanwege de evacuatie van Utrecht, zeer ontevreden over de Commissie was.(33) Zij voegden zich bij de andere leden van de Commissie in Amsterdam. Daar bood Jan de Witt in zijn woning de Commissieleden een maaltijd aan "waarop zij elkanderen aandoenlijk bedanken voor de zoo goede harmonie, vriendschap, hulp en adsistentie onderling betoond en nemen van elkanderen niet zonder ’t storten van tranen afscheid, onder toewensching van de goddelijke bewaring en bijstand in deze zoo netelige en critique omstandigheden".

Intussen leidde de ontevredenheid over de Commissie en andere patriotten tot uitbarstingen; onder andere werden op 17 september in Gouda het huis van Martinus van Toulon op de Turfmarkt en het huis van De Lange van Wijngaarden op de Haven geplunderd en vernield. In het huis van Martinus van Toulon werd de wijnvoorraad door de plunderaars duchtig aangesproken. Van het huis van Daniël van Genderen op de Tiendeweg te Gouda werden de ruiten ingegooid.(34)

De terugkeer van Willem V naar ’s-Gravenhage
Op 18 september herstelden de Staten van Holland Willem V in zijn functies van kapitein-generaal en commandant van het garnizoen te ’s-Gravenhage. Twee dagen later keerde hij op hun verzoek terug naar Den Haag en werd de Commissie van Defensie ontslagen. In verband daarmee kreeg zij de opdracht een verantwoording van de werkzaamheden te schrijven.(35) Tevens werden de leden van de Commissie en De Lange van Wijngaarden te zamen met tien andere patriotten op verzoek van prinses Wilhelmina voor "althoos" uit hun ambten ontzet.(36) Dit "althoos" bleek van korte duur te zijn. Na de inval van de Fransen in 1795 voelde Willem V zich genoodzaakt om met zijn gezin naar Engeland te vluchten en keerden de leden en de andere patriotten die in 1787 uit hun ambt waren gezet, terug naar de Republiek, om nieuwe bestuursfuncties te vervullen.

De patriotten vluchten het land uit
De rijngraaf van Salm werd op 20 september voor het laatst gezien op de Overtoom bij Amsterdam. In december 1788 werd hij wegens desertie bij verstek door het Hof van Holland veroordeeld en uit de provincie Holland verbannen.(37) Waarschijnlijk is hij naar Frankrijk uitgeweken. Jan de Witt emigreerde eind september 1787 naar Frankrijk en keerde met de komst van de Fransen in 1795 terug in Holland, om weer een ambt in het stadsbestuur van Amsterdam te vervullen.(38) Franciscus G.Blok vluchtte in dezelfde tijd uit Holland. Hij verbleef korte tijd in Brabant om zich daarna tijdelijk in Antwerpen te vestigen.(39) In 1788 keerde hij terug in Leiden waar hij een advocatenpraktijk uitoefende,en hij in 1798 tot baljuw werd benoemd.(40) Martinus van Toulon en Daniël Canter Camerlingh durfden eind 1787 niet naar hun woonplaats terug te keren en waren ondergedoken in Amsterdam. In november 1787 gelastte het stadsbestuur hen de stad binnen 48 uur te verlaten. Van Toulon week uit naar Haarlem om vervolgens in december van dat jaar terug te keren in zijn huis te Gouda. Aangezien hij in zijn tuin werd uitgescholden en met stenen en dakpannen werd bekogeld, keerde hij in januari 1788 opnieuw "op bedekte wijze" terug naar Haarlem. In maart vertoonde hij zich weer in zijn woonplaats op straat en in de kerk. In mei 1788 vluchtten Canter Camerlingh, Van Foreest en Van Toulon incognito alsnog naar Brussel, aangezien zij door het Hof van Holland gedagvaard werden. In Brussel ontmoetten zij vele andere uitgeweken patriotten. Pas in september 1788 keerde Van Toulon definitief in zijn woonplaats terug, nadat zijn vrouw hem had bericht dat men wat gunstiger over de Commissie begon te denken "en mogelijk het verzoek van de procureur-generaal van het Hof van Holland tegen dezelve wel aan de spijker zou blijven hangen".(41) Martinus van Toulon oefende zijn ambt van ontvanger van de convooien en licenten van de Admiraliteit op de Maze tot 1811 uit. Daniël Canter Camerlingh werd in 1795 lid van de municipaliteit en werd later tot schout van Haarlem benoemd.(42) Ook Cornelis van Foreest bekleedde na de revolutie in 1795 tot aan zijn dood in 1825 verschillende bestuursfuncties.(43)

De eindverantwoording van de Commissie
Zoals reeds werd vermeld had de Commissie in 1787 van de Staten van Holland de opdracht gekregen om een rapport samen te stellen, waarin zij verantwoording voor hun werkzaamheden moesten afleggen. In oktober 1787 kwam de financiële verantwoording gereed.(44) Met de bestuursverandering in 1795 verviel de verplichting om het verslag af te ronden. Toch meenden de leden van de voormalige Commissie dat zij zich in een uitgebreid verslag moesten verdedigen. Zij voltooiden dit ’Omstandig Verslag’, waarin zij de gebeurtenissen van 1787 verwerkten, echter pas in 1803.(45)

1. A.Meddens-van Borselen, Inventaris van het archief van de Commissie van Defensie te Woerden, 1787 (inleiding) (’s-Gravenhage 1984)
2. H.T. Colenbrander, De patriottentijd, hoofdzakelijk naar buitenlandse bescheiden III (’s-Gravenhage 1899) 188-189.
3. A. van Hulzen, Utrecht in de patriottentijd (Zaltbommel 1966) 232-273.
4. Rijksarchief in Zuid-Holland (RAZH) Archief Commissie van Defensie, nr.12.
5. P.C. Molhuijsen en P.J. Blok, Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek VII (NNBW) (Leiden 1911) 269.
6. P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad III De Republiek (’s Gravenhage 1916) 142, 342-375.
7. NNBW V, (Leiden 1921) 957.
8. NNBW I, (Leiden 1911) 877.
9. J.E. Elias, De vroedschap van Amsterdam 578-1795 II (Amsterdam 1947) 985.
10. R. Fruin en H.T. Colenbrander, Geschiedenis der Staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek (’s-Gravenhage 1980) 353.
11. P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad , De Republiek III (’s-Gravenhage 1916) 365.
12. J.S. Bartstra, Vlootherstel en legeraugmentatie 1770-1780 (Assen 1952) 1-196.
13. brief van F.G.Blok in: P.Ph.J. Quint Ondaatje, Bijdrage tot de geschiedenis van de omwenteling van 1787 (Duinkerken 1791) 19 .
14. RAZH, Commissie van Defensie, nrs. 302-317.
15. Algemeen Rijksarchief (ARA), Tweede afdeling, archief Dumont Pigalle, nr. 92.
16. W.F. Lichtenauer, "Parallelle levens in de nieuwe geschiedenis. Twee Rotterdamse makelaars als amateurs in politiek en krijgskunde: de twee achterneven N. Montauban van Zwijndrecht en L.Zwijndrecht" Rotterdamse jaarboekje (1956) 91-164.
17. RAZH, Commissie van Defensie te Woerden, nrs. 210-247.
18. RAZH, Commissie van Defensie te Woerden, nrs. 209, 201 en 208.
19. C.H.E. de Wit, De Nederlandse revolutie van de achttiende eeuw 1780-1787, oligarchie en proletariaat (Oirsbeek 1974) 99.
20. RAZH, Commissie van Defensie te Woerden nrs. 280 en 452-455.
21. H.T. Colenbrander, De Patriottentijd III 220-227.
22. RAZH, De Lange van Wijngaarden "Anecdotes historiques et poltiques" nr. 51 f.4v.
23. RAZH, De Lange van Wijngaarden: in "Anecdotes historiques et politiques" nr.51 f5.
24. RAZH, Commissie van Defensie te woerden nrs. 183 en 284-285.
25. H.T. Colenbrander III De Patriottentijd III 226.
26. ARA, Tweede afdeling, Toulon van der Koog nr.168 Levensbeschrijving van Martinus van Toulon, lid van de Commissie van Defensie te Woerden.
27. RAZH, Commissie van Defensie te Woerden, nr. 184.
28. RAZH, Staten van Holland na 1572, nr.1169.
29. P.Kroeger, "Zuid-Holland en de Pruisische inval", Tijdschrift Zuid-Holland 7 (1961) 1-23 en RAZH, Commissie van Defensie te Woerden, nr.238.
30. RAZH, Commissie van Defensie te Woerden, nr.6 en P.Ph.J.Quint Ondaatje, Bijdrage tot de geschiedenis der omwenteling van 1787 (Duinkerken 1791) 12-39 o.a. brief van F.G.Blok, voormalig lid van de Commissie van Defensie te Woerden, dd 21 december 1787 geschreven vanuit Antwerpen.
31. RAZH, Commissie van Defensie te Woerden, nr.320.
32. W.F. Lichtenauer, "Parallelle levens in de nieuwe geschiedenis. Twee Rotterdamse makelaars als amateurs in politiek en krijgskunde: de twee achterneven N. Montauban van Zwijndrecht en L.Zwijndrecht" Rotterdamse jaarboekje (1956) 91-164.
33. ARA, Tweede afdeling, Toulon van der Koog, nr. 168.
34. J.Smit, Een regentendagboek uit de 18de eeuw Bijdrage oudheidkundige kring Die Goude 10 (1957), 822-823.
35. H.T Colenbrander, De Patriottentijd III 269-272.
36. RAZH, Commissie van Defensie te Woerden, nrs. 249-250.
37. RAZH, Hof van Holland, nr. 5539-6.
38. J.E. Elias, De vroedschap van Amsterdam 1578-1795 II 985.
39. ARA, Tweede afdeling, Toulon van der Koog, nr. 168.
40. P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad III 345-378 en IV 39 en 76.
41. ARA, Tweede afdeling , Toulon van der Koog, nr. 168.
42. NNBW VII, 269.
43. NNBW I 877.
44. RAZH, Commissie van Defensie te Woerden, nr. 254.

45. Het verslag bevindt zich in het Rijksarchief in Zuid-Holland in het archief van de Commissie van Defensie te Woerden, nr.280.
De inzittenden van twee koetsen en een sjees werden opgebracht naar Hekendorp, waar zich het hoofdkwartier bevond. De rest van de dag bracht de prinses door op de boerderij van Arie Leeuwenhoek, aanvankelijk zittend op een stapel kazen; buiten stonden wachten, binnen iemand met een ontblote sabel. De Lange vroeg ondertussen toestemming aan de Staten van Holland of de prinses wel verder mocht reizen. Toen de Staten van Holland weigerden, omdat ze de rust in gevaar zou kunnen brengen, kreeg ze de gelegenheid terug te keren naar Schoonhoven. Toen er twee dagen later alsnog geen toestemming was, besloot ze onverrichter zake terug te keren naar Nijmegen. Zij spoorde vervolgens haar broer aan tot militair ingrijpen. Een verzoek aan de Staten om excuses aan te bieden leidde tot een tweetal ultimatums, het eerste op 6 augustus en het tweede ingaande op 10 september. Toen het gewest Holland niet reageerde volgde drie dagen later de Pruisische bezetting (Engeland steunde de bezetting en Frankrijk bleek financieel niet bij machte de zaak te keren). Op zondag 23 september waren beide terug in Den Haag, hoewel de prinses niet had nagelaten door Gouda te trekken. Aan het einde van het jaar eiste zij de vervanging van een groot aantal regenten. Enkele Pruisische generaals helden veel meer naar de kant van de Patriotten en spraken met minachting over de prins. Zijn macht en invloed zouden aan de prinses moeten worden overgedragen.

Bataafse Republiek
In januari 1795 week het prinselijk gezin uit naar Engeland. Van 1802 tot 1806 woonde het gezin afwisselend in Diez, Nassau en in Brunswijk. Op 10 januari 1814 keerde ze terug als weduwe. Vanaf 1814 woonde ze in Haarlem in Landhuis Welgelegen in de Haarlemmerhout, waar ze in 1815 tsaar Alexander I van Rusland ontving. Daar ontmoette zij opnieuw Cornelis Johan de Lange. Ze begroette hem met een grapje: Heden is Mijnheer mijn gevangene. Ik wacht U aan mijn tafel. Voor haar dochter Louise, ook weduwe, was inmiddels een buitenhuis aan de Spaarne ingericht.

Wilhelmina overleed in 1820 op Het Loo en werd begraven in Apeldoorn. Twee jaar later is zij in de nieuwe kelder van de grafkelder van de Oranjes in Delft bijgezet.

Marquis de Sade - Juliette
In de in 1801 uitgegeven roman Juliette komt de persoon voor van Sophia, nièce du roi de Prusse, die is getrouwd met de stadhouder. De hoofdpersoon Brisatesta beleeft een schandelijke affaire met 18-jarige Sophia. Gezien de tweede naam van Wilhelmina is het duidelijk dat met Sophia eigenlijk Wilhelmina van Pruisen wordt bedoeld. Ondanks dat de roman anoniem is uitgegeven wordt de naam van de Markies de Sade met het werk geassocieerd. Sade werd op bevel van Napoleon gearresteerd en zonder vorm van proces vastgezet. Hij bracht de laatste 13 jaar van zijn leven in de gevangenis door. Of de roman een kern van waarheid bevat of een politiek instrument was ten tijde van de Bataafse Republiek is niet duidelijk. Sade heeft steeds ontkent dat hij de schrijver was van Juliette.
Heerlijkheid:
Prinses van Pruisen
Kinderen van Willem en Frederica:
1 Frederica Louise Wilhelmina "Loulou" van Oranje-Nassau, geboren op woensdag 28 november 1770 in Den Haag. Volgt 1254.
2 Willem Frederik van Oranje-Nassau der Nederlanden, geboren op maandag 24 augustus 1772 in Den Haag. Volgt 1255.

1254 Frederica Louise Wilhelmina "Loulou" van Oranje-Nassau is geboren op woensdag 28 november 1770 in Den Haag, dochter van Willem V Batavus van Oranje- Nassau (zie 1253) en Frederica Sophia Wilhelmina van Pruisen. Frederica is overleden op vrijdag 15 oktober 1819 in Amsterdam (NL), 48 jaar oud.
Notitie bij Frederica: "Loulou" en haar man bleven kinderloos. Karel stierf op 20 september 1806. De prinses voegde zich daarna weer bij haar naar Engeland gevluchte familie. Toen die in januari 1814 weer terug kon naar de Nederlanden, trok ook Louise naar Haarlem, en kocht een buitenhuis, genaamd Zorgvliet, niet ver van haar moeder, die op het Landhuis Welgelegen woonde.
Frederica trouwde met Karel George August van Brunswijk-Wolfenbüttel. Zie 631 voor persoonsgegevens van Karel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten